Vervoeging van kofferen

  • Onvoltooid tegenwoordige tijd

    • ik koffer
    • jij koffert
    • hij/zij/het koffert
    • wij kofferen
    • jullie kofferen
    • zij kofferen
  • Onvoltooid verleden tijd

    • ik kofferde
    • jij kofferde
    • hij/zij/het kofferde
    • wij kofferden
    • jullie kofferden
    • zij kofferden
  • Voltooid tegenwoordige tijd

    • ik heb gekofferd
    • jij hebt gekofferd
    • hij/zij/het heeft gekofferd
    • wij hebben gekofferd
    • jullie hebben gekofferd
    • zij hebben gekofferd
  • Voltooid verleden tijd

    • ik had gekofferd
    • jij had gekofferd
    • hij/zij/het had gekofferd
    • wij hadden gekofferd
    • jullie hadden gekofferd
    • zij hadden gekofferd
  • Toekomende tijd I

    • ik zal kofferen
    • jij zult kofferen
    • hij/zij/het zal kofferen
    • wij zullen kofferen
    • jullie zullen kofferen
    • zij zullen kofferen
  • Toekomende tijd II

    • ik zal gekofferd hebben
    • jij zult gekofferd hebben
    • hij/zij/het zal gekofferd hebben
    • wij zullen gekofferd hebben
    • jullie zullen gekofferd hebben
    • zij zullen gekofferd hebben
  • Conditionalis I

    • ik zou kofferen
    • jij zou kofferen
    • hij/zij/het zou kofferen
    • wij zouden kofferen
    • jullie zouden kofferen
    • zij zouden kofferen
  • Conditionalis II

    • ik zou hebben gekofferd
    • jij zou hebben gekofferd
    • hij/zij/het zou hebben gekofferd
    • wij zouden hebben gekofferd
    • jullie zouden hebben gekofferd
    • zij zouden hebben gekofferd
  • Imperatief

    • jij koffer
    • jullie koffert