Vervoeging van koken

Vertaling: bollire

Nederlands

Italiaans

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik kook
  • jij kookt
  • hij/zij/het kookt
  • wij koken
  • jullie koken
  • zij koken

Presente

  • io bollo
  • tu bolli
  • lui/lei/Lei bolle
  • noi bolliamo
  • voi/Voi bollite
  • loro/Loro bollono

Onvoltooid verleden tijd

  • ik kookte
  • jij kookte
  • hij/zij/het kookte
  • wij kookten
  • jullie kookten
  • zij kookten

Imperfetto

  • io bollivo
  • tu bollivi
  • lui/lei/Lei bolliva
  • noi bollivamo
  • voi/Voi bollivate
  • loro/Loro bollivano

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb gekookt
  • jij hebt gekookt
  • hij/zij/het heeft gekookt
  • wij hebben gekookt
  • jullie hebben gekookt
  • zij hebben gekookt

Passato prossimo

  • io ho bollito
  • tu hai bollito
  • lui/lei/Lei ha bollito
  • noi abbiamo bollito
  • voi/Voi avete bollito
  • loro/Loro hanno bollito

Voltooid verleden tijd

  • ik had gekookt
  • jij had gekookt
  • hij/zij/het had gekookt
  • wij hadden gekookt
  • jullie hadden gekookt
  • zij hadden gekookt

Trapassato prossimo

  • io avevo bollito
  • tu avevi bollito
  • lui/lei/Lei aveva bollito
  • noi avevamo bollito
  • voi/Voi avevate bollito
  • loro/Loro avevano bollito

Toekomende tijd I

  • ik zal koken
  • jij zult koken
  • hij/zij/het zal koken
  • wij zullen koken
  • jullie zullen koken
  • zij zullen koken

Futuro semplice

  • io bollirò
  • tu bollirai
  • lui/lei/Lei bollirà
  • noi bolliremo
  • voi/Voi bollirete
  • loro/Loro bolliranno

Toekomende tijd II

  • ik zal gekookt hebben
  • jij zult gekookt hebben
  • hij/zij/het zal gekookt hebben
  • wij zullen gekookt hebben
  • jullie zullen gekookt hebben
  • zij zullen gekookt hebben

Futuro anteriore

  • io avrò bollito
  • tu avrai bollito
  • lui/lei/Lei avrà bollito
  • noi avremo bollito
  • voi/Voi avrete bollito
  • loro/Loro avranno bollito

Conditionalis I

  • ik zou koken
  • jij zou koken
  • hij/zij/het zou koken
  • wij zouden koken
  • jullie zouden koken
  • zij zouden koken

Condizionale presente

  • io bollirei
  • tu bolliresti
  • lui/lei/Lei bollirebbe
  • noi bolliremmo
  • voi/Voi bollireste
  • loro/Loro bollirebbero

Conditionalis II

  • ik zou hebben gekookt
  • jij zou hebben gekookt
  • hij/zij/het zou hebben gekookt
  • wij zouden hebben gekookt
  • jullie zouden hebben gekookt
  • zij zouden hebben gekookt

Condizionale passato

  • io avrei bollito
  • tu avresti bollito
  • lui/lei/Lei avrebbe bollito
  • noi avremmo bollito
  • voi/Voi avreste bollito
  • loro/Loro avrebbero bollito

Imperatief

  • jij kook
  • jullie kookt

Imperativo

  • tu bolli
  • voi/Voi bollite

Verwijzingen

Bekijk 2 definitie(s) van koken