Vervoeging van kolderen

Vertaling: desatinar

Nederlands

Spaans

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik kolder
  • jij koldert
  • hij/zij/het koldert
  • wij kolderen
  • jullie kolderen
  • zij kolderen

Indicativo presente

  • yo desatino
  • desatinas
  • él/ella desatina
  • nosotros desatinamos
  • vosotros desatináis
  • ellos/ellas desatinan

Onvoltooid verleden tijd

  • ik kolderde
  • jij kolderde
  • hij/zij/het kolderde
  • wij kolderden
  • jullie kolderden
  • zij kolderden

Indefinido

  • yo desatiné
  • desatinaste
  • él/ella desatinó
  • nosotros desatinamos
  • vosotros desatinasteis
  • ellos/ellas desatinaron

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb gekolderd
  • jij hebt gekolderd
  • hij/zij/het heeft gekolderd
  • wij hebben gekolderd
  • jullie hebben gekolderd
  • zij hebben gekolderd

Pretérito perfecto compuesto

  • yo he desatinado
  • has desatinado
  • él/ella ha desatinado
  • nosotros hemos desatinado
  • vosotros habéis desatinado
  • ellos/ellas han desatinado

Voltooid verleden tijd

  • ik had gekolderd
  • jij had gekolderd
  • hij/zij/het had gekolderd
  • wij hadden gekolderd
  • jullie hadden gekolderd
  • zij hadden gekolderd

Pluscuamperfecto

  • yo había desatinado
  • habías desatinado
  • él/ella había desatinado
  • nosotros habíamos desatinado
  • vosotros habíais desatinado
  • ellos/ellas habían desatinado

Toekomende tijd I

  • ik zal kolderen
  • jij zult kolderen
  • hij/zij/het zal kolderen
  • wij zullen kolderen
  • jullie zullen kolderen
  • zij zullen kolderen

Futuro I

  • yo desatinaré
  • desatinarás
  • él/ella desatinará
  • nosotros desatinaremos
  • vosotros desatinaréis
  • ellos/ellas desatinarán

Toekomende tijd II

  • ik zal gekolderd hebben
  • jij zult gekolderd hebben
  • hij/zij/het zal gekolderd hebben
  • wij zullen gekolderd hebben
  • jullie zullen gekolderd hebben
  • zij zullen gekolderd hebben

Futuro perfecto

  • yo habré desatinado
  • habrás desatinado
  • él/ella habrá desatinado
  • nosotros habremos desatinado
  • vosotros habréis desatinado
  • ellos/ellas habrán desatinado

Conditionalis I

  • ik zou kolderen
  • jij zou kolderen
  • hij/zij/het zou kolderen
  • wij zouden kolderen
  • jullie zouden kolderen
  • zij zouden kolderen

Condicional

  • yo desatinaría
  • desatinarías
  • él/ella desatinaría
  • nosotros desatinaríamos
  • vosotros desatinaríais
  • ellos/ellas desatinarían

Conditionalis II

  • ik zou hebben gekolderd
  • jij zou hebben gekolderd
  • hij/zij/het zou hebben gekolderd
  • wij zouden hebben gekolderd
  • jullie zouden hebben gekolderd
  • zij zouden hebben gekolderd

Condicional perfecto

  • yo habría desatinado
  • habrías desatinado
  • él/ella habría desatinado
  • nosotros habríamos desatinado
  • vosotros habríais desatinado
  • ellos/ellas habrían desatinado

Imperatief

  • jij kolder
  • jullie koldert

Imperativo presente

  • desatina
  • vosotros desatinad