Vervoeging van konfijten
Onbepaalde wijs (infinitief): konfijten
Nederlands
Duits
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik konfijt
- jij konfijt
- hij/zij/het konfijt
- wij konfijten
- jullie konfijten
- zij konfijten
Präsens Indikativ
- ich lege ein
- du legst ein
- er/sie/es legt ein
- wir legen ein
- ihr legt ein
- sie legen ein
Onvoltooid verleden tijd
- ik konfijtte
- jij konfijtte
- hij/zij/het konfijtte
- wij konfijtten
- jullie konfijtten
- zij konfijtten
Präteritum Indikativ
- ich legte ein
- du legtest ein
- er/sie/es legte ein
- wir legten ein
- ihr legtet ein
- sie legten ein
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb gekonfijt
- jij hebt gekonfijt
- hij/zij/het heeft gekonfijt
- wij hebben gekonfijt
- jullie hebben gekonfijt
- zij hebben gekonfijt
Perfekt Indikativ
- ich habe eingelegt
- du hast eingelegt
- er/sie/es hat eingelegt
- wir haben eingelegt
- ihr habt eingelegt
- sie haben eingelegt
Voltooid verleden tijd
- ik had gekonfijt
- jij had gekonfijt
- hij/zij/het had gekonfijt
- wij hadden gekonfijt
- jullie hadden gekonfijt
- zij hadden gekonfijt
Plusquamperfekt Indikativ
- ich hatte eingelegt
- du hattest eingelegt
- er/sie/es hatte eingelegt
- wir hatten eingelegt
- ihr hattet eingelegt
- sie hatten eingelegt
Toekomende tijd I
- ik zal konfijten
- jij zult konfijten
- hij/zij/het zal konfijten
- wij zullen konfijten
- jullie zullen konfijten
- zij zullen konfijten
Futur I Indikativ
- ich werde einlegen
- du wirst einlegen
- er/sie/es wird einlegen
- wir werden einlegen
- ihr werdet einlegen
- sie werden einlegen
Toekomende tijd II
- ik zal gekonfijt hebben
- jij zult gekonfijt hebben
- hij/zij/het zal gekonfijt hebben
- wij zullen gekonfijt hebben
- jullie zullen gekonfijt hebben
- zij zullen gekonfijt hebben
Futur II Indikativ
- ich werde eingelegt haben
- du wirst eingelegt haben
- er/sie/es wird eingelegt haben
- wir werden eingelegt haben
- ihr werdet eingelegt haben
- sie werden eingelegt haben
Conditionalis I
- ik zou konfijten
- jij zou konfijten
- hij/zij/het zou konfijten
- wij zouden konfijten
- jullie zouden konfijten
- zij zouden konfijten
Futur I Konjunktiv II
- ich würde einlegen
- du würdest einlegen
- er/sie/es würde einlegen
- wir würden einlegen
- ihr würdet einlegen
- sie würden einlegen
Conditionalis II
- ik zou hebben gekonfijt
- jij zou hebben gekonfijt
- hij/zij/het zou hebben gekonfijt
- wij zouden hebben gekonfijt
- jullie zouden hebben gekonfijt
- zij zouden hebben gekonfijt
Futur II Konjunktiv II
- ich würde eingelegt haben
- du würdest eingelegt haben
- er/sie/es würde eingelegt haben
- wir würden eingelegt haben
- ihr würdet eingelegt haben
- sie würden eingelegt haben
Imperatief
- jij konfijt
- jullie konfijt
Imperativ
- du leg(e) ein
- ihr legt ein