Vervoeging van krenken

  • Onvoltooid tegenwoordige tijd

    • ik krenk
    • jij krenkt
    • hij/zij/het krenkt
    • wij krenken
    • jullie krenken
    • zij krenken
  • Onvoltooid verleden tijd

    • ik krenkte
    • jij krenkte
    • hij/zij/het krenkte
    • wij krenkten
    • jullie krenkten
    • zij krenkten
  • Voltooid tegenwoordige tijd

    • ik heb gekrenkt
    • jij hebt gekrenkt
    • hij/zij/het heeft gekrenkt
    • wij hebben gekrenkt
    • jullie hebben gekrenkt
    • zij hebben gekrenkt
  • Voltooid verleden tijd

    • ik had gekrenkt
    • jij had gekrenkt
    • hij/zij/het had gekrenkt
    • wij hadden gekrenkt
    • jullie hadden gekrenkt
    • zij hadden gekrenkt
  • Toekomende tijd I

    • ik zal krenken
    • jij zult krenken
    • hij/zij/het zal krenken
    • wij zullen krenken
    • jullie zullen krenken
    • zij zullen krenken
  • Toekomende tijd II

    • ik zal gekrenkt hebben
    • jij zult gekrenkt hebben
    • hij/zij/het zal gekrenkt hebben
    • wij zullen gekrenkt hebben
    • jullie zullen gekrenkt hebben
    • zij zullen gekrenkt hebben
  • Conditionalis I

    • ik zou krenken
    • jij zou krenken
    • hij/zij/het zou krenken
    • wij zouden krenken
    • jullie zouden krenken
    • zij zouden krenken
  • Conditionalis II

    • ik zou hebben gekrenkt
    • jij zou hebben gekrenkt
    • hij/zij/het zou hebben gekrenkt
    • wij zouden hebben gekrenkt
    • jullie zouden hebben gekrenkt
    • zij zouden hebben gekrenkt
  • Imperatief

    • jij krenk
    • jullie krenkt