Vervoeging van lamleggen
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik leg lam
- jij legt lam
- hij/zij/het legt lam
- wij leggen lam
- jullie leggen lam
- zij leggen lam
Onvoltooid verleden tijd
- ik legde lam
- jij legde lam
- hij/zij/het legde lam
- wij legden lam
- jullie legden lam
- zij legden lam
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb lamgelegd
- jij hebt lamgelegd
- hij/zij/het heeft lamgelegd
- wij hebben lamgelegd
- jullie hebben lamgelegd
- zij hebben lamgelegd
Voltooid verleden tijd
- ik had lamgelegd
- jij had lamgelegd
- hij/zij/het had lamgelegd
- wij hadden lamgelegd
- jullie hadden lamgelegd
- zij hadden lamgelegd
Toekomende tijd I
- ik zal lamleggen
- jij zult lamleggen
- hij/zij/het zal lamleggen
- wij zullen lamleggen
- jullie zullen lamleggen
- zij zullen lamleggen
Toekomende tijd II
- ik zal lamgelegd hebben
- jij zult lamgelegd hebben
- hij/zij/het zal lamgelegd hebben
- wij zullen lamgelegd hebben
- jullie zullen lamgelegd hebben
- zij zullen lamgelegd hebben
Conditionalis I
- ik zou lamleggen
- jij zou lamleggen
- hij/zij/het zou lamleggen
- wij zouden lamleggen
- jullie zouden lamleggen
- zij zouden lamleggen
Conditionalis II
- ik zou hebben lamgelegd
- jij zou hebben lamgelegd
- hij/zij/het zou hebben lamgelegd
- wij zouden hebben lamgelegd
- jullie zouden hebben lamgelegd
- zij zouden hebben lamgelegd
Imperatief
- jij leg lam
- jullie legt lam