Vervoeging van leegdragen
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik draag leeg
- jij draagt leeg
- hij/zij/het draagt leeg
- wij dragen leeg
- jullie dragen leeg
- zij dragen leeg
Onvoltooid verleden tijd
- ik droeg leeg
- jij droeg leeg
- hij/zij/het droeg leeg
- wij droegen leeg
- jullie droegen leeg
- zij droegen leeg
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb leeggedragen
- jij hebt leeggedragen
- hij/zij/het heeft leeggedragen
- wij hebben leeggedragen
- jullie hebben leeggedragen
- zij hebben leeggedragen
Voltooid verleden tijd
- ik had leeggedragen
- jij had leeggedragen
- hij/zij/het had leeggedragen
- wij hadden leeggedragen
- jullie hadden leeggedragen
- zij hadden leeggedragen
Toekomende tijd I
- ik zal leegdragen
- jij zult leegdragen
- hij/zij/het zal leegdragen
- wij zullen leegdragen
- jullie zullen leegdragen
- zij zullen leegdragen
Toekomende tijd II
- ik zal leeggedragen hebben
- jij zult leeggedragen hebben
- hij/zij/het zal leeggedragen hebben
- wij zullen leeggedragen hebben
- jullie zullen leeggedragen hebben
- zij zullen leeggedragen hebben
Conditionalis I
- ik zou leegdragen
- jij zou leegdragen
- hij/zij/het zou leegdragen
- wij zouden leegdragen
- jullie zouden leegdragen
- zij zouden leegdragen
Conditionalis II
- ik zou hebben leeggedragen
- jij zou hebben leeggedragen
- hij/zij/het zou hebben leeggedragen
- wij zouden hebben leeggedragen
- jullie zouden hebben leeggedragen
- zij zouden hebben leeggedragen
Imperatief
- jij draag leeg
- jullie draagt leeg