Vervoeging van leegplukken
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik pluk leeg
- jij plukt leeg
- hij/zij/het plukt leeg
- wij plukken leeg
- jullie plukken leeg
- zij plukken leeg
Onvoltooid verleden tijd
- ik plukte leeg
- jij plukte leeg
- hij/zij/het plukte leeg
- wij plukten leeg
- jullie plukten leeg
- zij plukten leeg
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb leeggeplukt
- jij hebt leeggeplukt
- hij/zij/het heeft leeggeplukt
- wij hebben leeggeplukt
- jullie hebben leeggeplukt
- zij hebben leeggeplukt
Voltooid verleden tijd
- ik had leeggeplukt
- jij had leeggeplukt
- hij/zij/het had leeggeplukt
- wij hadden leeggeplukt
- jullie hadden leeggeplukt
- zij hadden leeggeplukt
Toekomende tijd I
- ik zal leegplukken
- jij zult leegplukken
- hij/zij/het zal leegplukken
- wij zullen leegplukken
- jullie zullen leegplukken
- zij zullen leegplukken
Toekomende tijd II
- ik zal leeggeplukt hebben
- jij zult leeggeplukt hebben
- hij/zij/het zal leeggeplukt hebben
- wij zullen leeggeplukt hebben
- jullie zullen leeggeplukt hebben
- zij zullen leeggeplukt hebben
Conditionalis I
- ik zou leegplukken
- jij zou leegplukken
- hij/zij/het zou leegplukken
- wij zouden leegplukken
- jullie zouden leegplukken
- zij zouden leegplukken
Conditionalis II
- ik zou hebben leeggeplukt
- jij zou hebben leeggeplukt
- hij/zij/het zou hebben leeggeplukt
- wij zouden hebben leeggeplukt
- jullie zouden hebben leeggeplukt
- zij zouden hebben leeggeplukt
Imperatief
- jij pluk leeg
- jullie plukt leeg