Vervoeging van legateren

  • Onvoltooid tegenwoordige tijd

    • ik legateer
    • jij legateert
    • hij/zij/het legateert
    • wij legateren
    • jullie legateren
    • zij legateren
  • Onvoltooid verleden tijd

    • ik legateerde
    • jij legateerde
    • hij/zij/het legateerde
    • wij legateerden
    • jullie legateerden
    • zij legateerden
  • Voltooid tegenwoordige tijd

    • ik heb gelegateerd
    • jij hebt gelegateerd
    • hij/zij/het heeft gelegateerd
    • wij hebben gelegateerd
    • jullie hebben gelegateerd
    • zij hebben gelegateerd
  • Voltooid verleden tijd

    • ik had gelegateerd
    • jij had gelegateerd
    • hij/zij/het had gelegateerd
    • wij hadden gelegateerd
    • jullie hadden gelegateerd
    • zij hadden gelegateerd
  • Toekomende tijd I

    • ik zal legateren
    • jij zult legateren
    • hij/zij/het zal legateren
    • wij zullen legateren
    • jullie zullen legateren
    • zij zullen legateren
  • Toekomende tijd II

    • ik zal gelegateerd hebben
    • jij zult gelegateerd hebben
    • hij/zij/het zal gelegateerd hebben
    • wij zullen gelegateerd hebben
    • jullie zullen gelegateerd hebben
    • zij zullen gelegateerd hebben
  • Conditionalis I

    • ik zou legateren
    • jij zou legateren
    • hij/zij/het zou legateren
    • wij zouden legateren
    • jullie zouden legateren
    • zij zouden legateren
  • Conditionalis II

    • ik zou hebben gelegateerd
    • jij zou hebben gelegateerd
    • hij/zij/het zou hebben gelegateerd
    • wij zouden hebben gelegateerd
    • jullie zouden hebben gelegateerd
    • zij zouden hebben gelegateerd
  • Imperatief

    • jij legateer
    • jullie legateert

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van legateren