Vervoeging van lenzen

Vertaling: vider

Nederlands

Frans

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik lens
  • jij lenst
  • hij/zij/het lenst
  • wij lenzen
  • jullie lenzen
  • zij lenzen

Présent

  • je vide
  • tu vides
  • il/elle vide
  • nous vidons
  • vous videz
  • ils/elles vident

Onvoltooid verleden tijd

  • ik lensde
  • jij lensde
  • hij/zij/het lensde
  • wij lensden
  • jullie lensden
  • zij lensden

Indicatif imparfait

  • je vidais
  • tu vidais
  • il/elle vidait
  • nous vidions
  • vous vidiez
  • ils/elles vidaient

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb gelensd
  • jij hebt gelensd
  • hij/zij/het heeft gelensd
  • wij hebben gelensd
  • jullie hebben gelensd
  • zij hebben gelensd

Indicatif passé composé

  • j'ai vidé
  • tu as vidé
  • il/elle a vidé
  • nous avons vidé
  • vous avez vidé
  • ils/elles ont vidé

Voltooid verleden tijd

  • ik had gelensd
  • jij had gelensd
  • hij/zij/het had gelensd
  • wij hadden gelensd
  • jullie hadden gelensd
  • zij hadden gelensd

Indicatif plus-que-parfait

  • j'avais vidé
  • tu avais vidé
  • il/elle avait vidé
  • nous avions vidé
  • vous aviez vidé
  • ils/elles avaient vidé

Toekomende tijd I

  • ik zal lenzen
  • jij zult lenzen
  • hij/zij/het zal lenzen
  • wij zullen lenzen
  • jullie zullen lenzen
  • zij zullen lenzen

Indicatif futur

  • je viderai
  • tu videras
  • il/elle videra
  • nous viderons
  • vous viderez
  • ils/elles videront

Toekomende tijd II

  • ik zal gelensd hebben
  • jij zult gelensd hebben
  • hij/zij/het zal gelensd hebben
  • wij zullen gelensd hebben
  • jullie zullen gelensd hebben
  • zij zullen gelensd hebben

Indicatif futur antérieur

  • j'aurai vidé
  • tu auras vidé
  • il/elle aura vidé
  • nous aurons vidé
  • vous aurez vidé
  • ils/elles auront vidé

Conditionalis I

  • ik zou lenzen
  • jij zou lenzen
  • hij/zij/het zou lenzen
  • wij zouden lenzen
  • jullie zouden lenzen
  • zij zouden lenzen

Conditionnel présent

  • je viderais
  • tu viderais
  • il/elle viderait
  • nous viderions
  • vous videriez
  • ils/elles videraient

Conditionalis II

  • ik zou hebben gelensd
  • jij zou hebben gelensd
  • hij/zij/het zou hebben gelensd
  • wij zouden hebben gelensd
  • jullie zouden hebben gelensd
  • zij zouden hebben gelensd

Conditionnel passé (1ère forme)

  • j'aurais vidé
  • tu aurais vidé
  • il/elle aurait vidé
  • nous aurions vidé
  • vous auriez vidé
  • ils/elles auraient vidé

Imperatief

  • jij lens
  • jullie lenst

Impératif

  • tu vide
  • vous videz