Vervoeging van lepelen

Nederlands

Engels

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik lepel
  • jij lepelt
  • hij/zij/het lepelt
  • wij lepelen
  • jullie lepelen
  • zij lepelen

Present

  • I lade
  • you lade
  • he/she/it lades
  • we lade
  • you lade
  • they lade

Onvoltooid verleden tijd

  • ik lepelde
  • jij lepelde
  • hij/zij/het lepelde
  • wij lepelden
  • jullie lepelden
  • zij lepelden

Simple past

  • I laded
  • you laded
  • he/she/it laded
  • we laded
  • you laded
  • they laded

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb gelepeld
  • jij hebt gelepeld
  • hij/zij/het heeft gelepeld
  • wij hebben gelepeld
  • jullie hebben gelepeld
  • zij hebben gelepeld

Present perfect

  • I have laded
  • you have laded
  • he/she/it has laded
  • we have laded
  • you have laded
  • they have laded

Voltooid verleden tijd

  • ik had gelepeld
  • jij had gelepeld
  • hij/zij/het had gelepeld
  • wij hadden gelepeld
  • jullie hadden gelepeld
  • zij hadden gelepeld

Past perfect

  • I had laded
  • you had laded
  • he/she/it had laded
  • we had laded
  • you had laded
  • they had laded

Toekomende tijd I

  • ik zal lepelen
  • jij zult lepelen
  • hij/zij/het zal lepelen
  • wij zullen lepelen
  • jullie zullen lepelen
  • zij zullen lepelen

Future

  • I will lade
  • you will lade
  • he/she/it will lade
  • we will lade
  • you will lade
  • they will lade

Toekomende tijd II

  • ik zal gelepeld hebben
  • jij zult gelepeld hebben
  • hij/zij/het zal gelepeld hebben
  • wij zullen gelepeld hebben
  • jullie zullen gelepeld hebben
  • zij zullen gelepeld hebben

Future perfect

  • I will have laded
  • you will have laded
  • he/she/it will have laded
  • we will have laded
  • you will have laded
  • they will have laded

Conditionalis I

  • ik zou lepelen
  • jij zou lepelen
  • hij/zij/het zou lepelen
  • wij zouden lepelen
  • jullie zouden lepelen
  • zij zouden lepelen

Conditional present

  • I would lade
  • you would lade
  • he/she/it would lade
  • we would lade
  • you would lade
  • they would lade

Conditionalis II

  • ik zou hebben gelepeld
  • jij zou hebben gelepeld
  • hij/zij/het zou hebben gelepeld
  • wij zouden hebben gelepeld
  • jullie zouden hebben gelepeld
  • zij zouden hebben gelepeld

Conditional perfect

  • I would have laded
  • you would have laded
  • he/she/it would have laded
  • we would have laded
  • you would have laded
  • they would have laded

Imperatief

  • jij lepel
  • jullie lepelt

Imperative

  • you lade
  • you lade

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van lepelen