Vervoeging van lezen

Vertaling: leggere

Nederlands

Italiaans

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik lees
  • jij leest
  • hij/zij/het leest
  • wij lezen
  • jullie lezen
  • zij lezen

Presente

  • io leggo
  • tu leggi
  • lui/lei/Lei legge
  • noi leggiamo
  • voi/Voi leggete
  • loro/Loro leggono

Onvoltooid verleden tijd

  • ik las
  • jij las
  • hij/zij/het las
  • wij lazen
  • jullie lazen
  • zij lazen

Imperfetto

  • io leggevo
  • tu leggevi
  • lui/lei/Lei leggeva
  • noi leggevamo
  • voi/Voi leggevate
  • loro/Loro leggevano

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb gelezen
  • jij hebt gelezen
  • hij/zij/het heeft gelezen
  • wij hebben gelezen
  • jullie hebben gelezen
  • zij hebben gelezen

Passato prossimo

  • io ho letto
  • tu hai letto
  • lui/lei/Lei ha letto
  • noi abbiamo letto
  • voi/Voi avete letto
  • loro/Loro hanno letto

Voltooid verleden tijd

  • ik had gelezen
  • jij had gelezen
  • hij/zij/het had gelezen
  • wij hadden gelezen
  • jullie hadden gelezen
  • zij hadden gelezen

Trapassato prossimo

  • io avevo letto
  • tu avevi letto
  • lui/lei/Lei aveva letto
  • noi avevamo letto
  • voi/Voi avevate letto
  • loro/Loro avevano letto

Toekomende tijd I

  • ik zal lezen
  • jij zult lezen
  • hij/zij/het zal lezen
  • wij zullen lezen
  • jullie zullen lezen
  • zij zullen lezen

Futuro semplice

  • io leggerò
  • tu leggerai
  • lui/lei/Lei leggerà
  • noi leggeremo
  • voi/Voi leggerete
  • loro/Loro leggeranno

Toekomende tijd II

  • ik zal gelezen hebben
  • jij zult gelezen hebben
  • hij/zij/het zal gelezen hebben
  • wij zullen gelezen hebben
  • jullie zullen gelezen hebben
  • zij zullen gelezen hebben

Futuro anteriore

  • io avrò letto
  • tu avrai letto
  • lui/lei/Lei avrà letto
  • noi avremo letto
  • voi/Voi avrete letto
  • loro/Loro avranno letto

Conditionalis I

  • ik zou lezen
  • jij zou lezen
  • hij/zij/het zou lezen
  • wij zouden lezen
  • jullie zouden lezen
  • zij zouden lezen

Condizionale presente

  • io leggerei
  • tu leggeresti
  • lui/lei/Lei leggerebbe
  • noi leggeremmo
  • voi/Voi leggereste
  • loro/Loro leggerebbero

Conditionalis II

  • ik zou hebben gelezen
  • jij zou hebben gelezen
  • hij/zij/het zou hebben gelezen
  • wij zouden hebben gelezen
  • jullie zouden hebben gelezen
  • zij zouden hebben gelezen

Condizionale passato

  • io avrei letto
  • tu avresti letto
  • lui/lei/Lei avrebbe letto
  • noi avremmo letto
  • voi/Voi avreste letto
  • loro/Loro avrebbero letto

Imperatief

  • jij lees
  • jullie leest

Imperativo

  • tu leggi
  • voi/Voi leggete

Verwijzingen

Bekijk 2 definitie(s) van lezen