Vervoeging van liëren

Nederlands

Engels

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik lieer
  • jij lieert
  • hij/zij/het lieert
  • wij liëren
  • jullie liëren
  • zij liëren

Present

  • I connect
  • you connect
  • he/she/it connects
  • we connect
  • you connect
  • they connect

Onvoltooid verleden tijd

  • ik lieerde
  • jij lieerde
  • hij/zij/het lieerde
  • wij lieerden
  • jullie lieerden
  • zij lieerden

Simple past

  • I connected
  • you connected
  • he/she/it connected
  • we connected
  • you connected
  • they connected

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb gelieerd
  • jij hebt gelieerd
  • hij/zij/het heeft gelieerd
  • wij hebben gelieerd
  • jullie hebben gelieerd
  • zij hebben gelieerd

Present perfect

  • I have connected
  • you have connected
  • he/she/it has connected
  • we have connected
  • you have connected
  • they have connected

Voltooid verleden tijd

  • ik had gelieerd
  • jij had gelieerd
  • hij/zij/het had gelieerd
  • wij hadden gelieerd
  • jullie hadden gelieerd
  • zij hadden gelieerd

Past perfect

  • I had connected
  • you had connected
  • he/she/it had connected
  • we had connected
  • you had connected
  • they had connected

Toekomende tijd I

  • ik zal liëren
  • jij zult liëren
  • hij/zij/het zal liëren
  • wij zullen liëren
  • jullie zullen liëren
  • zij zullen liëren

Future

  • I will connect
  • you will connect
  • he/she/it will connect
  • we will connect
  • you will connect
  • they will connect

Toekomende tijd II

  • ik zal gelieerd hebben
  • jij zult gelieerd hebben
  • hij/zij/het zal gelieerd hebben
  • wij zullen gelieerd hebben
  • jullie zullen gelieerd hebben
  • zij zullen gelieerd hebben

Future perfect

  • I will have connected
  • you will have connected
  • he/she/it will have connected
  • we will have connected
  • you will have connected
  • they will have connected

Conditionalis I

  • ik zou liëren
  • jij zou liëren
  • hij/zij/het zou liëren
  • wij zouden liëren
  • jullie zouden liëren
  • zij zouden liëren

Conditional present

  • I would connect
  • you would connect
  • he/she/it would connect
  • we would connect
  • you would connect
  • they would connect

Conditionalis II

  • ik zou hebben gelieerd
  • jij zou hebben gelieerd
  • hij/zij/het zou hebben gelieerd
  • wij zouden hebben gelieerd
  • jullie zouden hebben gelieerd
  • zij zouden hebben gelieerd

Conditional perfect

  • I would have connected
  • you would have connected
  • he/she/it would have connected
  • we would have connected
  • you would have connected
  • they would have connected

Imperatief

  • jij lieer
  • jullie lieert

Imperative

  • you connect
  • you connect

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van liëren