Vervoeging van liefhebben
Onbepaalde wijs (infinitief): liefhebben
Nederlands
Duits
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik heb lief
- jij hebt lief
- hij/zij/het heeft lief
- wij hebben lief
- jullie hebben lief
- zij hebben lief
Präsens Indikativ
- ich liebe
- du liebst
- er/sie/es liebt
- wir lieben
- ihr liebt
- sie lieben
Onvoltooid verleden tijd
- ik had lief
- jij had lief
- hij/zij/het had lief
- wij hadden lief
- jullie hadden lief
- zij hadden lief
Präteritum Indikativ
- ich liebte
- du liebtest
- er/sie/es liebte
- wir liebten
- ihr liebtet
- sie liebten
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb liefgehad
- jij hebt liefgehad
- hij/zij/het heeft liefgehad
- wij hebben liefgehad
- jullie hebben liefgehad
- zij hebben liefgehad
Perfekt Indikativ
- ich habe geliebt
- du hast geliebt
- er/sie/es hat geliebt
- wir haben geliebt
- ihr habt geliebt
- sie haben geliebt
Voltooid verleden tijd
- ik had liefgehad
- jij had liefgehad
- hij/zij/het had liefgehad
- wij hadden liefgehad
- jullie hadden liefgehad
- zij hadden liefgehad
Plusquamperfekt Indikativ
- ich hatte geliebt
- du hattest geliebt
- er/sie/es hatte geliebt
- wir hatten geliebt
- ihr hattet geliebt
- sie hatten geliebt
Toekomende tijd I
- ik zal liefhebben
- jij zult liefhebben
- hij/zij/het zal liefhebben
- wij zullen liefhebben
- jullie zullen liefhebben
- zij zullen liefhebben
Futur I Indikativ
- ich werde lieben
- du wirst lieben
- er/sie/es wird lieben
- wir werden lieben
- ihr werdet lieben
- sie werden lieben
Toekomende tijd II
- ik zal liefgehad hebben
- jij zult liefgehad hebben
- hij/zij/het zal liefgehad hebben
- wij zullen liefgehad hebben
- jullie zullen liefgehad hebben
- zij zullen liefgehad hebben
Futur II Indikativ
- ich werde geliebt haben
- du wirst geliebt haben
- er/sie/es wird geliebt haben
- wir werden geliebt haben
- ihr werdet geliebt haben
- sie werden geliebt haben
Conditionalis I
- ik zou liefhebben
- jij zou liefhebben
- hij/zij/het zou liefhebben
- wij zouden liefhebben
- jullie zouden liefhebben
- zij zouden liefhebben
Futur I Konjunktiv II
- ich würde lieben
- du würdest lieben
- er/sie/es würde lieben
- wir würden lieben
- ihr würdet lieben
- sie würden lieben
Conditionalis II
- ik zou hebben liefgehad
- jij zou hebben liefgehad
- hij/zij/het zou hebben liefgehad
- wij zouden hebben liefgehad
- jullie zouden hebben liefgehad
- zij zouden hebben liefgehad
Futur II Konjunktiv II
- ich würde geliebt haben
- du würdest geliebt haben
- er/sie/es würde geliebt haben
- wir würden geliebt haben
- ihr würdet geliebt haben
- sie würden geliebt haben
Imperatief
- jij heb lief
- jullie hebt lief
Imperativ
- du lieb(e)
- ihr liebt