Vervoeging van loensen
Er is helaas geen Engelse vertaling gevonden.
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik loens
- jij loenst
- hij/zij/het loenst
- wij loensen
- jullie loensen
- zij loensen
Onvoltooid verleden tijd
- ik loenste
- jij loenste
- hij/zij/het loenste
- wij loensten
- jullie loensten
- zij loensten
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb geloenst
- jij hebt geloenst
- hij/zij/het heeft geloenst
- wij hebben geloenst
- jullie hebben geloenst
- zij hebben geloenst
Voltooid verleden tijd
- ik had geloenst
- jij had geloenst
- hij/zij/het had geloenst
- wij hadden geloenst
- jullie hadden geloenst
- zij hadden geloenst
Toekomende tijd I
- ik zal loensen
- jij zult loensen
- hij/zij/het zal loensen
- wij zullen loensen
- jullie zullen loensen
- zij zullen loensen
Toekomende tijd II
- ik zal geloenst hebben
- jij zult geloenst hebben
- hij/zij/het zal geloenst hebben
- wij zullen geloenst hebben
- jullie zullen geloenst hebben
- zij zullen geloenst hebben
Conditionalis I
- ik zou loensen
- jij zou loensen
- hij/zij/het zou loensen
- wij zouden loensen
- jullie zouden loensen
- zij zouden loensen
Conditionalis II
- ik zou hebben geloenst
- jij zou hebben geloenst
- hij/zij/het zou hebben geloenst
- wij zouden hebben geloenst
- jullie zouden hebben geloenst
- zij zouden hebben geloenst
Imperatief
- jij loens
- jullie loenst