Vervoeging van logen
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik loog
- jij loogt
- hij/zij/het loogt
- wij logen
- jullie logen
- zij logen
Onvoltooid verleden tijd
- ik loogde
- jij loogde
- hij/zij/het loogde
- wij loogden
- jullie loogden
- zij loogden
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb geloogd
- jij hebt geloogd
- hij/zij/het heeft geloogd
- wij hebben geloogd
- jullie hebben geloogd
- zij hebben geloogd
Voltooid verleden tijd
- ik had geloogd
- jij had geloogd
- hij/zij/het had geloogd
- wij hadden geloogd
- jullie hadden geloogd
- zij hadden geloogd
Toekomende tijd I
- ik zal logen
- jij zult logen
- hij/zij/het zal logen
- wij zullen logen
- jullie zullen logen
- zij zullen logen
Toekomende tijd II
- ik zal geloogd hebben
- jij zult geloogd hebben
- hij/zij/het zal geloogd hebben
- wij zullen geloogd hebben
- jullie zullen geloogd hebben
- zij zullen geloogd hebben
Conditionalis I
- ik zou logen
- jij zou logen
- hij/zij/het zou logen
- wij zouden logen
- jullie zouden logen
- zij zouden logen
Conditionalis II
- ik zou hebben geloogd
- jij zou hebben geloogd
- hij/zij/het zou hebben geloogd
- wij zouden hebben geloogd
- jullie zouden hebben geloogd
- zij zouden hebben geloogd
Imperatief
- jij loog
- jullie loogt