Vervoeging van lokaliseren
Onbepaalde wijs (infinitief): lokaliseren
Nederlands
Duits
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik lokaliseer
- jij lokaliseert
- hij/zij/het lokaliseert
- wij lokaliseren
- jullie lokaliseren
- zij lokaliseren
Präsens Indikativ
- ich lokalisiere
- du lokalisierst
- er/sie/es lokalisiert
- wir lokalisieren
- ihr lokalisiert
- sie lokalisieren
Onvoltooid verleden tijd
- ik lokaliseerde
- jij lokaliseerde
- hij/zij/het lokaliseerde
- wij lokaliseerden
- jullie lokaliseerden
- zij lokaliseerden
Präteritum Indikativ
- ich lokalisierte
- du lokalisiertest
- er/sie/es lokalisierte
- wir lokalisierten
- ihr lokalisiertet
- sie lokalisierten
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb gelokaliseerd
- jij hebt gelokaliseerd
- hij/zij/het heeft gelokaliseerd
- wij hebben gelokaliseerd
- jullie hebben gelokaliseerd
- zij hebben gelokaliseerd
Perfekt Indikativ
- ich habe lokalisiert
- du hast lokalisiert
- er/sie/es hat lokalisiert
- wir haben lokalisiert
- ihr habt lokalisiert
- sie haben lokalisiert
Voltooid verleden tijd
- ik had gelokaliseerd
- jij had gelokaliseerd
- hij/zij/het had gelokaliseerd
- wij hadden gelokaliseerd
- jullie hadden gelokaliseerd
- zij hadden gelokaliseerd
Plusquamperfekt Indikativ
- ich hatte lokalisiert
- du hattest lokalisiert
- er/sie/es hatte lokalisiert
- wir hatten lokalisiert
- ihr hattet lokalisiert
- sie hatten lokalisiert
Toekomende tijd I
- ik zal lokaliseren
- jij zult lokaliseren
- hij/zij/het zal lokaliseren
- wij zullen lokaliseren
- jullie zullen lokaliseren
- zij zullen lokaliseren
Futur I Indikativ
- ich werde lokalisieren
- du wirst lokalisieren
- er/sie/es wird lokalisieren
- wir werden lokalisieren
- ihr werdet lokalisieren
- sie werden lokalisieren
Toekomende tijd II
- ik zal gelokaliseerd hebben
- jij zult gelokaliseerd hebben
- hij/zij/het zal gelokaliseerd hebben
- wij zullen gelokaliseerd hebben
- jullie zullen gelokaliseerd hebben
- zij zullen gelokaliseerd hebben
Futur II Indikativ
- ich werde lokalisiert haben
- du wirst lokalisiert haben
- er/sie/es wird lokalisiert haben
- wir werden lokalisiert haben
- ihr werdet lokalisiert haben
- sie werden lokalisiert haben
Conditionalis I
- ik zou lokaliseren
- jij zou lokaliseren
- hij/zij/het zou lokaliseren
- wij zouden lokaliseren
- jullie zouden lokaliseren
- zij zouden lokaliseren
Futur I Konjunktiv II
- ich würde lokalisieren
- du würdest lokalisieren
- er/sie/es würde lokalisieren
- wir würden lokalisieren
- ihr würdet lokalisieren
- sie würden lokalisieren
Conditionalis II
- ik zou hebben gelokaliseerd
- jij zou hebben gelokaliseerd
- hij/zij/het zou hebben gelokaliseerd
- wij zouden hebben gelokaliseerd
- jullie zouden hebben gelokaliseerd
- zij zouden hebben gelokaliseerd
Futur II Konjunktiv II
- ich würde lokalisiert haben
- du würdest lokalisiert haben
- er/sie/es würde lokalisiert haben
- wir würden lokalisiert haben
- ihr würdet lokalisiert haben
- sie würden lokalisiert haben
Imperatief
- jij lokaliseer
- jullie lokaliseert
Imperativ
- du lokalisiere
- ihr lokalisiert