Vervoeging van losbarsten

Onbepaalde wijs (infinitief): losbarsten

Vertaling: exploser

Nederlands

Frans

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik barst los
  • jij barst los
  • hij/zij/het barst los
  • wij barsten los
  • jullie barsten los
  • zij barsten los

Présent

  • j'explose
  • tu exploses
  • il/elle explose
  • nous explosons
  • vous explosez
  • ils/elles explosent

Onvoltooid verleden tijd

  • ik barstte los
  • jij barstte los
  • hij/zij/het barstte los
  • wij barstten los
  • jullie barstten los
  • zij barstten los

Indicatif imparfait

  • j'explosais
  • tu explosais
  • il/elle explosait
  • nous explosions
  • vous explosiez
  • ils/elles explosaient

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik ben losgebarsten
  • jij bent losgebarsten
  • hij/zij/het is losgebarsten
  • wij zijn losgebarsten
  • jullie zijn losgebarsten
  • zij zijn losgebarsten

Indicatif passé composé

  • j'ai explosé
  • tu as explosé
  • il/elle a explosé
  • nous avons explosé
  • vous avez explosé
  • ils/elles ont explosé

Voltooid verleden tijd

  • ik was losgebarsten
  • jij was losgebarsten
  • hij/zij/het was losgebarsten
  • wij waren losgebarsten
  • jullie waren losgebarsten
  • zij waren losgebarsten

Indicatif plus-que-parfait

  • j'avais explosé
  • tu avais explosé
  • il/elle avait explosé
  • nous avions explosé
  • vous aviez explosé
  • ils/elles avaient explosé

Toekomende tijd I

  • ik zal losbarsten
  • jij zult losbarsten
  • hij/zij/het zal losbarsten
  • wij zullen losbarsten
  • jullie zullen losbarsten
  • zij zullen losbarsten

Indicatif futur

  • j'exploserai
  • tu exploseras
  • il/elle explosera
  • nous exploserons
  • vous exploserez
  • ils/elles exploseront

Toekomende tijd II

  • ik zal losgebarsten zijn
  • jij zult losgebarsten zijn
  • hij/zij/het zal losgebarsten zijn
  • wij zullen losgebarsten zijn
  • jullie zullen losgebarsten zijn
  • zij zullen losgebarsten zijn

Indicatif futur antérieur

  • j'aurai explosé
  • tu auras explosé
  • il/elle aura explosé
  • nous aurons explosé
  • vous aurez explosé
  • ils/elles auront explosé

Conditionalis I

  • ik zou losbarsten
  • jij zou losbarsten
  • hij/zij/het zou losbarsten
  • wij zouden losbarsten
  • jullie zouden losbarsten
  • zij zouden losbarsten

Conditionnel présent

  • j'exploserais
  • tu exploserais
  • il/elle exploserait
  • nous exploserions
  • vous exploseriez
  • ils/elles exploseraient

Conditionalis II

  • ik zou zijn losgebarsten
  • jij zou zijn losgebarsten
  • hij/zij/het zou zijn losgebarsten
  • wij zouden zijn losgebarsten
  • jullie zouden zijn losgebarsten
  • zij zouden zijn losgebarsten

Conditionnel passé (1ère forme)

  • j'aurais explosé
  • tu aurais explosé
  • il/elle aurait explosé
  • nous aurions explosé
  • vous auriez explosé
  • ils/elles auraient explosé

Imperatief

  • jij barst los
  • jullie barst los

Impératif

  • tu explose
  • vous explosez