Vervoeging van losbranden
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik brand los
- jij brandt los
- hij/zij/het brandt los
- wij branden los
- jullie branden los
- zij branden los
Onvoltooid verleden tijd
- ik brandde los
- jij brandde los
- hij/zij/het brandde los
- wij brandden los
- jullie brandden los
- zij brandden los
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb losgebrand
- jij hebt losgebrand
- hij/zij/het heeft losgebrand
- wij hebben losgebrand
- jullie hebben losgebrand
- zij hebben losgebrand
Voltooid verleden tijd
- ik had losgebrand
- jij had losgebrand
- hij/zij/het had losgebrand
- wij hadden losgebrand
- jullie hadden losgebrand
- zij hadden losgebrand
Toekomende tijd I
- ik zal losbranden
- jij zult losbranden
- hij/zij/het zal losbranden
- wij zullen losbranden
- jullie zullen losbranden
- zij zullen losbranden
Toekomende tijd II
- ik zal losgebrand hebben
- jij zult losgebrand hebben
- hij/zij/het zal losgebrand hebben
- wij zullen losgebrand hebben
- jullie zullen losgebrand hebben
- zij zullen losgebrand hebben
Conditionalis I
- ik zou losbranden
- jij zou losbranden
- hij/zij/het zou losbranden
- wij zouden losbranden
- jullie zouden losbranden
- zij zouden losbranden
Conditionalis II
- ik zou hebben losgebrand
- jij zou hebben losgebrand
- hij/zij/het zou hebben losgebrand
- wij zouden hebben losgebrand
- jullie zouden hebben losgebrand
- zij zouden hebben losgebrand
Imperatief
- jij brand los
- jullie brandt los