Vervoeging van losbranden
Onbepaalde wijs (infinitief): losbranden
Nederlands
Frans
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik brand los
- jij brandt los
- hij/zij/het brandt los
- wij branden los
- jullie branden los
- zij branden los
Présent
- je pars
- tu pars
- il/elle part
- nous partons
- vous partez
- ils/elles partent
Onvoltooid verleden tijd
- ik brandde los
- jij brandde los
- hij/zij/het brandde los
- wij brandden los
- jullie brandden los
- zij brandden los
Indicatif imparfait
- je partais
- tu partais
- il/elle partait
- nous partions
- vous partiez
- ils/elles partaient
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb losgebrand
- jij hebt losgebrand
- hij/zij/het heeft losgebrand
- wij hebben losgebrand
- jullie hebben losgebrand
- zij hebben losgebrand
Indicatif passé composé
- je suis parti(e)
- tu es parti(e)
- il/elle est parti(e)
- nous sommes parti(e)s
- vous êtes parti(e)(s)
- ils/elles sont parti(e)s
Voltooid verleden tijd
- ik had losgebrand
- jij had losgebrand
- hij/zij/het had losgebrand
- wij hadden losgebrand
- jullie hadden losgebrand
- zij hadden losgebrand
Indicatif plus-que-parfait
- je étais parti(e)
- tu étais parti(e)
- il/elle était parti(e)
- nous étions parti(e)s
- vous étiez parti(e)(s)
- ils/elles étaient parti(e)s
Toekomende tijd I
- ik zal losbranden
- jij zult losbranden
- hij/zij/het zal losbranden
- wij zullen losbranden
- jullie zullen losbranden
- zij zullen losbranden
Indicatif futur
- je partirai
- tu partiras
- il/elle partira
- nous partirons
- vous partirez
- ils/elles partiront
Toekomende tijd II
- ik zal losgebrand hebben
- jij zult losgebrand hebben
- hij/zij/het zal losgebrand hebben
- wij zullen losgebrand hebben
- jullie zullen losgebrand hebben
- zij zullen losgebrand hebben
Indicatif futur antérieur
- je serai parti(e)
- tu seras parti(e)
- il/elle sera parti(e)
- nous serons parti(e)s
- vous serez parti(e)(s)
- ils/elles seront parti(e)s
Conditionalis I
- ik zou losbranden
- jij zou losbranden
- hij/zij/het zou losbranden
- wij zouden losbranden
- jullie zouden losbranden
- zij zouden losbranden
Conditionnel présent
- je partirais
- tu partirais
- il/elle partirait
- nous partirions
- vous partiriez
- ils/elles partiraient
Conditionalis II
- ik zou hebben losgebrand
- jij zou hebben losgebrand
- hij/zij/het zou hebben losgebrand
- wij zouden hebben losgebrand
- jullie zouden hebben losgebrand
- zij zouden hebben losgebrand
Conditionnel passé (1ère forme)
- je serais parti(e)
- tu serais parti(e)
- il/elle serait parti(e)
- nous serions parti(e)s
- vous seriez parti(e)(s)
- ils/elles seraient parti(e)s
Imperatief
- jij brand los
- jullie brandt los
Impératif
- tu pars
- vous partez