Vervoeging van louteren

  • Onvoltooid tegenwoordige tijd

    • ik louter
    • jij loutert
    • hij/zij/het loutert
    • wij louteren
    • jullie louteren
    • zij louteren
  • Onvoltooid verleden tijd

    • ik louterde
    • jij louterde
    • hij/zij/het louterde
    • wij louterden
    • jullie louterden
    • zij louterden
  • Voltooid tegenwoordige tijd

    • ik heb gelouterd
    • jij hebt gelouterd
    • hij/zij/het heeft gelouterd
    • wij hebben gelouterd
    • jullie hebben gelouterd
    • zij hebben gelouterd
  • Voltooid verleden tijd

    • ik had gelouterd
    • jij had gelouterd
    • hij/zij/het had gelouterd
    • wij hadden gelouterd
    • jullie hadden gelouterd
    • zij hadden gelouterd
  • Toekomende tijd I

    • ik zal louteren
    • jij zult louteren
    • hij/zij/het zal louteren
    • wij zullen louteren
    • jullie zullen louteren
    • zij zullen louteren
  • Toekomende tijd II

    • ik zal gelouterd hebben
    • jij zult gelouterd hebben
    • hij/zij/het zal gelouterd hebben
    • wij zullen gelouterd hebben
    • jullie zullen gelouterd hebben
    • zij zullen gelouterd hebben
  • Conditionalis I

    • ik zou louteren
    • jij zou louteren
    • hij/zij/het zou louteren
    • wij zouden louteren
    • jullie zouden louteren
    • zij zouden louteren
  • Conditionalis II

    • ik zou hebben gelouterd
    • jij zou hebben gelouterd
    • hij/zij/het zou hebben gelouterd
    • wij zouden hebben gelouterd
    • jullie zouden hebben gelouterd
    • zij zouden hebben gelouterd
  • Imperatief

    • jij louter
    • jullie loutert

Verwijzingen

Bekijk 4 definitie(s) van louteren