Vervoeging van lurken
Nederlands
Frans
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik lurk
- jij lurkt
- hij/zij/het lurkt
- wij lurken
- jullie lurken
- zij lurken
Présent
- je suce
- tu suces
- il/elle suce
- nous suçons
- vous sucez
- ils/elles sucent
Onvoltooid verleden tijd
- ik lurkte
- jij lurkte
- hij/zij/het lurkte
- wij lurkten
- jullie lurkten
- zij lurkten
Indicatif imparfait
- je suçais
- tu suçais
- il/elle suçait
- nous sucions
- vous suciez
- ils/elles suçaient
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb gelurkt
- jij hebt gelurkt
- hij/zij/het heeft gelurkt
- wij hebben gelurkt
- jullie hebben gelurkt
- zij hebben gelurkt
Indicatif passé composé
- j'ai sucé
- tu as sucé
- il/elle a sucé
- nous avons sucé
- vous avez sucé
- ils/elles ont sucé
Voltooid verleden tijd
- ik had gelurkt
- jij had gelurkt
- hij/zij/het had gelurkt
- wij hadden gelurkt
- jullie hadden gelurkt
- zij hadden gelurkt
Indicatif plus-que-parfait
- j'avais sucé
- tu avais sucé
- il/elle avait sucé
- nous avions sucé
- vous aviez sucé
- ils/elles avaient sucé
Toekomende tijd I
- ik zal lurken
- jij zult lurken
- hij/zij/het zal lurken
- wij zullen lurken
- jullie zullen lurken
- zij zullen lurken
Indicatif futur
- je sucerai
- tu suceras
- il/elle sucera
- nous sucerons
- vous sucerez
- ils/elles suceront
Toekomende tijd II
- ik zal gelurkt hebben
- jij zult gelurkt hebben
- hij/zij/het zal gelurkt hebben
- wij zullen gelurkt hebben
- jullie zullen gelurkt hebben
- zij zullen gelurkt hebben
Indicatif futur antérieur
- j'aurai sucé
- tu auras sucé
- il/elle aura sucé
- nous aurons sucé
- vous aurez sucé
- ils/elles auront sucé
Conditionalis I
- ik zou lurken
- jij zou lurken
- hij/zij/het zou lurken
- wij zouden lurken
- jullie zouden lurken
- zij zouden lurken
Conditionnel présent
- je sucerais
- tu sucerais
- il/elle sucerait
- nous sucerions
- vous suceriez
- ils/elles suceraient
Conditionalis II
- ik zou hebben gelurkt
- jij zou hebben gelurkt
- hij/zij/het zou hebben gelurkt
- wij zouden hebben gelurkt
- jullie zouden hebben gelurkt
- zij zouden hebben gelurkt
Conditionnel passé (1ère forme)
- j'aurais sucé
- tu aurais sucé
- il/elle aurait sucé
- nous aurions sucé
- vous auriez sucé
- ils/elles auraient sucé
Imperatief
- jij lurk
- jullie lurkt
Impératif
- tu suce
- vous sucez