Vervoeging van marineren
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik marineer
- jij marineert
- hij/zij/het marineert
- wij marineren
- jullie marineren
- zij marineren
Onvoltooid verleden tijd
- ik marineerde
- jij marineerde
- hij/zij/het marineerde
- wij marineerden
- jullie marineerden
- zij marineerden
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb gemarineerd
- jij hebt gemarineerd
- hij/zij/het heeft gemarineerd
- wij hebben gemarineerd
- jullie hebben gemarineerd
- zij hebben gemarineerd
Voltooid verleden tijd
- ik had gemarineerd
- jij had gemarineerd
- hij/zij/het had gemarineerd
- wij hadden gemarineerd
- jullie hadden gemarineerd
- zij hadden gemarineerd
Toekomende tijd I
- ik zal marineren
- jij zult marineren
- hij/zij/het zal marineren
- wij zullen marineren
- jullie zullen marineren
- zij zullen marineren
Toekomende tijd II
- ik zal gemarineerd hebben
- jij zult gemarineerd hebben
- hij/zij/het zal gemarineerd hebben
- wij zullen gemarineerd hebben
- jullie zullen gemarineerd hebben
- zij zullen gemarineerd hebben
Conditionalis I
- ik zou marineren
- jij zou marineren
- hij/zij/het zou marineren
- wij zouden marineren
- jullie zouden marineren
- zij zouden marineren
Conditionalis II
- ik zou hebben gemarineerd
- jij zou hebben gemarineerd
- hij/zij/het zou hebben gemarineerd
- wij zouden hebben gemarineerd
- jullie zouden hebben gemarineerd
- zij zouden hebben gemarineerd
Imperatief
- jij marineer
- jullie marineert