Vervoeging van masseren

Vertaling: masser

Nederlands

Frans

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik masseer
  • jij masseert
  • hij/zij/het masseert
  • wij masseren
  • jullie masseren
  • zij masseren

Présent

  • je masse
  • tu masses
  • il/elle masse
  • nous massons
  • vous massez
  • ils/elles massent

Onvoltooid verleden tijd

  • ik masseerde
  • jij masseerde
  • hij/zij/het masseerde
  • wij masseerden
  • jullie masseerden
  • zij masseerden

Indicatif imparfait

  • je massais
  • tu massais
  • il/elle massait
  • nous massions
  • vous massiez
  • ils/elles massaient

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb gemasseerd
  • jij hebt gemasseerd
  • hij/zij/het heeft gemasseerd
  • wij hebben gemasseerd
  • jullie hebben gemasseerd
  • zij hebben gemasseerd

Indicatif passé composé

  • j'ai massé
  • tu as massé
  • il/elle a massé
  • nous avons massé
  • vous avez massé
  • ils/elles ont massé

Voltooid verleden tijd

  • ik had gemasseerd
  • jij had gemasseerd
  • hij/zij/het had gemasseerd
  • wij hadden gemasseerd
  • jullie hadden gemasseerd
  • zij hadden gemasseerd

Indicatif plus-que-parfait

  • j'avais massé
  • tu avais massé
  • il/elle avait massé
  • nous avions massé
  • vous aviez massé
  • ils/elles avaient massé

Toekomende tijd I

  • ik zal masseren
  • jij zult masseren
  • hij/zij/het zal masseren
  • wij zullen masseren
  • jullie zullen masseren
  • zij zullen masseren

Indicatif futur

  • je masserai
  • tu masseras
  • il/elle massera
  • nous masserons
  • vous masserez
  • ils/elles masseront

Toekomende tijd II

  • ik zal gemasseerd hebben
  • jij zult gemasseerd hebben
  • hij/zij/het zal gemasseerd hebben
  • wij zullen gemasseerd hebben
  • jullie zullen gemasseerd hebben
  • zij zullen gemasseerd hebben

Indicatif futur antérieur

  • j'aurai massé
  • tu auras massé
  • il/elle aura massé
  • nous aurons massé
  • vous aurez massé
  • ils/elles auront massé

Conditionalis I

  • ik zou masseren
  • jij zou masseren
  • hij/zij/het zou masseren
  • wij zouden masseren
  • jullie zouden masseren
  • zij zouden masseren

Conditionnel présent

  • je masserais
  • tu masserais
  • il/elle masserait
  • nous masserions
  • vous masseriez
  • ils/elles masseraient

Conditionalis II

  • ik zou hebben gemasseerd
  • jij zou hebben gemasseerd
  • hij/zij/het zou hebben gemasseerd
  • wij zouden hebben gemasseerd
  • jullie zouden hebben gemasseerd
  • zij zouden hebben gemasseerd

Conditionnel passé (1ère forme)

  • j'aurais massé
  • tu aurais massé
  • il/elle aurait massé
  • nous aurions massé
  • vous auriez massé
  • ils/elles auraient massé

Imperatief

  • jij masseer
  • jullie masseert

Impératif

  • tu masse
  • vous massez

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van masseren