Vervoeging van matigen
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik matig
- jij matigt
- hij/zij/het matigt
- wij matigen
- jullie matigen
- zij matigen
Onvoltooid verleden tijd
- ik matigde
- jij matigde
- hij/zij/het matigde
- wij matigden
- jullie matigden
- zij matigden
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb gematigd
- jij hebt gematigd
- hij/zij/het heeft gematigd
- wij hebben gematigd
- jullie hebben gematigd
- zij hebben gematigd
Voltooid verleden tijd
- ik had gematigd
- jij had gematigd
- hij/zij/het had gematigd
- wij hadden gematigd
- jullie hadden gematigd
- zij hadden gematigd
Toekomende tijd I
- ik zal matigen
- jij zult matigen
- hij/zij/het zal matigen
- wij zullen matigen
- jullie zullen matigen
- zij zullen matigen
Toekomende tijd II
- ik zal gematigd hebben
- jij zult gematigd hebben
- hij/zij/het zal gematigd hebben
- wij zullen gematigd hebben
- jullie zullen gematigd hebben
- zij zullen gematigd hebben
Conditionalis I
- ik zou matigen
- jij zou matigen
- hij/zij/het zou matigen
- wij zouden matigen
- jullie zouden matigen
- zij zouden matigen
Conditionalis II
- ik zou hebben gematigd
- jij zou hebben gematigd
- hij/zij/het zou hebben gematigd
- wij zouden hebben gematigd
- jullie zouden hebben gematigd
- zij zouden hebben gematigd
Imperatief
- jij matig
- jullie matigt