Vervoeging van matslijpen
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik slijp mat
- jij slijpt mat
- hij/zij/het slijpt mat
- wij slijpen mat
- jullie slijpen mat
- zij slijpen mat
Onvoltooid verleden tijd
- ik sleep mat
- jij sleep mat
- hij/zij/het sleep mat
- wij slepen mat
- jullie slepen mat
- zij slepen mat
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb matgeslepen
- jij hebt matgeslepen
- hij/zij/het heeft matgeslepen
- wij hebben matgeslepen
- jullie hebben matgeslepen
- zij hebben matgeslepen
Voltooid verleden tijd
- ik had matgeslepen
- jij had matgeslepen
- hij/zij/het had matgeslepen
- wij hadden matgeslepen
- jullie hadden matgeslepen
- zij hadden matgeslepen
Toekomende tijd I
- ik zal matslijpen
- jij zult matslijpen
- hij/zij/het zal matslijpen
- wij zullen matslijpen
- jullie zullen matslijpen
- zij zullen matslijpen
Toekomende tijd II
- ik zal matgeslepen hebben
- jij zult matgeslepen hebben
- hij/zij/het zal matgeslepen hebben
- wij zullen matgeslepen hebben
- jullie zullen matgeslepen hebben
- zij zullen matgeslepen hebben
Conditionalis I
- ik zou matslijpen
- jij zou matslijpen
- hij/zij/het zou matslijpen
- wij zouden matslijpen
- jullie zouden matslijpen
- zij zouden matslijpen
Conditionalis II
- ik zou hebben matgeslepen
- jij zou hebben matgeslepen
- hij/zij/het zou hebben matgeslepen
- wij zouden hebben matgeslepen
- jullie zouden hebben matgeslepen
- zij zouden hebben matgeslepen
Imperatief
- jij slijp mat
- jullie slijpt mat