Vervoeging van meebeslissen
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik beslis mee
- jij beslist mee
- hij/zij/het beslist mee
- wij beslissen mee
- jullie beslissen mee
- zij beslissen mee
Onvoltooid verleden tijd
- ik besliste mee
- jij besliste mee
- hij/zij/het besliste mee
- wij beslisten mee
- jullie beslisten mee
- zij beslisten mee
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb meegebeslist
- jij hebt meegebeslist
- hij/zij/het heeft meegebeslist
- wij hebben meegebeslist
- jullie hebben meegebeslist
- zij hebben meegebeslist
Voltooid verleden tijd
- ik had meegebeslist
- jij had meegebeslist
- hij/zij/het had meegebeslist
- wij hadden meegebeslist
- jullie hadden meegebeslist
- zij hadden meegebeslist
Toekomende tijd I
- ik zal meebeslissen
- jij zult meebeslissen
- hij/zij/het zal meebeslissen
- wij zullen meebeslissen
- jullie zullen meebeslissen
- zij zullen meebeslissen
Toekomende tijd II
- ik zal meegebeslist hebben
- jij zult meegebeslist hebben
- hij/zij/het zal meegebeslist hebben
- wij zullen meegebeslist hebben
- jullie zullen meegebeslist hebben
- zij zullen meegebeslist hebben
Conditionalis I
- ik zou meebeslissen
- jij zou meebeslissen
- hij/zij/het zou meebeslissen
- wij zouden meebeslissen
- jullie zouden meebeslissen
- zij zouden meebeslissen
Conditionalis II
- ik zou hebben meegebeslist
- jij zou hebben meegebeslist
- hij/zij/het zou hebben meegebeslist
- wij zouden hebben meegebeslist
- jullie zouden hebben meegebeslist
- zij zouden hebben meegebeslist
Imperatief
- jij beslis mee
- jullie beslist mee