Vervoeging van meebrengen
Onbepaalde wijs (infinitief): meebrengen
Nederlands
Frans
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik breng mee
- jij brengt mee
- hij/zij/het brengt mee
- wij brengen mee
- jullie brengen mee
- zij brengen mee
Présent
- j'apporte
- tu apportes
- il/elle apporte
- nous apportons
- vous apportez
- ils/elles apportent
Onvoltooid verleden tijd
- ik bracht mee
- jij bracht mee
- hij/zij/het bracht mee
- wij brachten mee
- jullie brachten mee
- zij brachten mee
Indicatif imparfait
- j'apportais
- tu apportais
- il/elle apportait
- nous apportions
- vous apportiez
- ils/elles apportaient
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb meegebracht
- jij hebt meegebracht
- hij/zij/het heeft meegebracht
- wij hebben meegebracht
- jullie hebben meegebracht
- zij hebben meegebracht
Indicatif passé composé
- j'ai apporté
- tu as apporté
- il/elle a apporté
- nous avons apporté
- vous avez apporté
- ils/elles ont apporté
Voltooid verleden tijd
- ik had meegebracht
- jij had meegebracht
- hij/zij/het had meegebracht
- wij hadden meegebracht
- jullie hadden meegebracht
- zij hadden meegebracht
Indicatif plus-que-parfait
- j'avais apporté
- tu avais apporté
- il/elle avait apporté
- nous avions apporté
- vous aviez apporté
- ils/elles avaient apporté
Toekomende tijd I
- ik zal meebrengen
- jij zult meebrengen
- hij/zij/het zal meebrengen
- wij zullen meebrengen
- jullie zullen meebrengen
- zij zullen meebrengen
Indicatif futur
- j'apporterai
- tu apporteras
- il/elle apportera
- nous apporterons
- vous apporterez
- ils/elles apporteront
Toekomende tijd II
- ik zal meegebracht hebben
- jij zult meegebracht hebben
- hij/zij/het zal meegebracht hebben
- wij zullen meegebracht hebben
- jullie zullen meegebracht hebben
- zij zullen meegebracht hebben
Indicatif futur antérieur
- j'aurai apporté
- tu auras apporté
- il/elle aura apporté
- nous aurons apporté
- vous aurez apporté
- ils/elles auront apporté
Conditionalis I
- ik zou meebrengen
- jij zou meebrengen
- hij/zij/het zou meebrengen
- wij zouden meebrengen
- jullie zouden meebrengen
- zij zouden meebrengen
Conditionnel présent
- j'apporterais
- tu apporterais
- il/elle apporterait
- nous apporterions
- vous apporteriez
- ils/elles apporteraient
Conditionalis II
- ik zou hebben meegebracht
- jij zou hebben meegebracht
- hij/zij/het zou hebben meegebracht
- wij zouden hebben meegebracht
- jullie zouden hebben meegebracht
- zij zouden hebben meegebracht
Conditionnel passé (1ère forme)
- j'aurais apporté
- tu aurais apporté
- il/elle aurait apporté
- nous aurions apporté
- vous auriez apporté
- ils/elles auraient apporté
Imperatief
- jij breng mee
- jullie brengt mee
Impératif
- tu apporte
- vous apportez