Vervoeging van meeleven
Onbepaalde wijs (infinitief): meeleven
Nederlands
Engels
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik leef mee
- jij leeft mee
- hij/zij/het leeft mee
- wij leven mee
- jullie leven mee
- zij leven mee
Present
- I pity
- you pity
- he/she/it pities
- we pity
- you pity
- they pity
Onvoltooid verleden tijd
- ik leefde mee
- jij leefde mee
- hij/zij/het leefde mee
- wij leefden mee
- jullie leefden mee
- zij leefden mee
Simple past
- I pitied
- you pitied
- he/she/it pitied
- we pitied
- you pitied
- they pitied
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb meegeleefd
- jij hebt meegeleefd
- hij/zij/het heeft meegeleefd
- wij hebben meegeleefd
- jullie hebben meegeleefd
- zij hebben meegeleefd
Present perfect
- I have pitied
- you have pitied
- he/she/it has pitied
- we have pitied
- you have pitied
- they have pitied
Voltooid verleden tijd
- ik had meegeleefd
- jij had meegeleefd
- hij/zij/het had meegeleefd
- wij hadden meegeleefd
- jullie hadden meegeleefd
- zij hadden meegeleefd
Past perfect
- I had pitied
- you had pitied
- he/she/it had pitied
- we had pitied
- you had pitied
- they had pitied
Toekomende tijd I
- ik zal meeleven
- jij zult meeleven
- hij/zij/het zal meeleven
- wij zullen meeleven
- jullie zullen meeleven
- zij zullen meeleven
Future
- I will pity
- you will pity
- he/she/it will pity
- we will pity
- you will pity
- they will pity
Toekomende tijd II
- ik zal meegeleefd hebben
- jij zult meegeleefd hebben
- hij/zij/het zal meegeleefd hebben
- wij zullen meegeleefd hebben
- jullie zullen meegeleefd hebben
- zij zullen meegeleefd hebben
Future perfect
- I will have pitied
- you will have pitied
- he/she/it will have pitied
- we will have pitied
- you will have pitied
- they will have pitied
Conditionalis I
- ik zou meeleven
- jij zou meeleven
- hij/zij/het zou meeleven
- wij zouden meeleven
- jullie zouden meeleven
- zij zouden meeleven
Conditional present
- I would pity
- you would pity
- he/she/it would pity
- we would pity
- you would pity
- they would pity
Conditionalis II
- ik zou hebben meegeleefd
- jij zou hebben meegeleefd
- hij/zij/het zou hebben meegeleefd
- wij zouden hebben meegeleefd
- jullie zouden hebben meegeleefd
- zij zouden hebben meegeleefd
Conditional perfect
- I would have pitied
- you would have pitied
- he/she/it would have pitied
- we would have pitied
- you would have pitied
- they would have pitied
Imperatief
- jij leef mee
- jullie leeft mee
Imperative
- you pity
- you pity