Vervoeging van meeregeren
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik regeer mee
- jij regeert mee
- hij/zij/het regeert mee
- wij regeren mee
- jullie regeren mee
- zij regeren mee
Onvoltooid verleden tijd
- ik regeerde mee
- jij regeerde mee
- hij/zij/het regeerde mee
- wij regeerden mee
- jullie regeerden mee
- zij regeerden mee
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb meegeregeerd
- jij hebt meegeregeerd
- hij/zij/het heeft meegeregeerd
- wij hebben meegeregeerd
- jullie hebben meegeregeerd
- zij hebben meegeregeerd
Voltooid verleden tijd
- ik had meegeregeerd
- jij had meegeregeerd
- hij/zij/het had meegeregeerd
- wij hadden meegeregeerd
- jullie hadden meegeregeerd
- zij hadden meegeregeerd
Toekomende tijd I
- ik zal meeregeren
- jij zult meeregeren
- hij/zij/het zal meeregeren
- wij zullen meeregeren
- jullie zullen meeregeren
- zij zullen meeregeren
Toekomende tijd II
- ik zal meegeregeerd hebben
- jij zult meegeregeerd hebben
- hij/zij/het zal meegeregeerd hebben
- wij zullen meegeregeerd hebben
- jullie zullen meegeregeerd hebben
- zij zullen meegeregeerd hebben
Conditionalis I
- ik zou meeregeren
- jij zou meeregeren
- hij/zij/het zou meeregeren
- wij zouden meeregeren
- jullie zouden meeregeren
- zij zouden meeregeren
Conditionalis II
- ik zou hebben meegeregeerd
- jij zou hebben meegeregeerd
- hij/zij/het zou hebben meegeregeerd
- wij zouden hebben meegeregeerd
- jullie zouden hebben meegeregeerd
- zij zouden hebben meegeregeerd
Imperatief
- jij regeer mee
- jullie regeert mee