Vervoeging van meewerken
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik werk mee
- jij werkt mee
- hij/zij/het werkt mee
- wij werken mee
- jullie werken mee
- zij werken mee
Onvoltooid verleden tijd
- ik werkte mee
- jij werkte mee
- hij/zij/het werkte mee
- wij werkten mee
- jullie werkten mee
- zij werkten mee
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik ben meegewerkt
- jij bent meegewerkt
- hij/zij/het is meegewerkt
- wij zijn meegewerkt
- jullie zijn meegewerkt
- zij zijn meegewerkt
Voltooid verleden tijd
- ik was meegewerkt
- jij was meegewerkt
- hij/zij/het was meegewerkt
- wij waren meegewerkt
- jullie waren meegewerkt
- zij waren meegewerkt
Toekomende tijd I
- ik zal meewerken
- jij zult meewerken
- hij/zij/het zal meewerken
- wij zullen meewerken
- jullie zullen meewerken
- zij zullen meewerken
Toekomende tijd II
- ik zal meegewerkt zijn
- jij zult meegewerkt zijn
- hij/zij/het zal meegewerkt zijn
- wij zullen meegewerkt zijn
- jullie zullen meegewerkt zijn
- zij zullen meegewerkt zijn
Conditionalis I
- ik zou meewerken
- jij zou meewerken
- hij/zij/het zou meewerken
- wij zouden meewerken
- jullie zouden meewerken
- zij zouden meewerken
Conditionalis II
- ik zou zijn meegewerkt
- jij zou zijn meegewerkt
- hij/zij/het zou zijn meegewerkt
- wij zouden zijn meegewerkt
- jullie zouden zijn meegewerkt
- zij zouden zijn meegewerkt
Imperatief
- jij werk mee
- jullie werkt mee