Vervoeging van minimaliseren

Onbepaalde wijs (infinitief): minimaliseren

  • Onvoltooid tegenwoordige tijd

    • ik minimaliseer
    • jij minimaliseert
    • hij/zij/het minimaliseert
    • wij minimaliseren
    • jullie minimaliseren
    • zij minimaliseren
  • Onvoltooid verleden tijd

    • ik minimaliseerde
    • jij minimaliseerde
    • hij/zij/het minimaliseerde
    • wij minimaliseerden
    • jullie minimaliseerden
    • zij minimaliseerden
  • Voltooid tegenwoordige tijd

    • ik heb geminimaliseerd
    • jij hebt geminimaliseerd
    • hij/zij/het heeft geminimaliseerd
    • wij hebben geminimaliseerd
    • jullie hebben geminimaliseerd
    • zij hebben geminimaliseerd
  • Voltooid verleden tijd

    • ik had geminimaliseerd
    • jij had geminimaliseerd
    • hij/zij/het had geminimaliseerd
    • wij hadden geminimaliseerd
    • jullie hadden geminimaliseerd
    • zij hadden geminimaliseerd
  • Toekomende tijd I

    • ik zal minimaliseren
    • jij zult minimaliseren
    • hij/zij/het zal minimaliseren
    • wij zullen minimaliseren
    • jullie zullen minimaliseren
    • zij zullen minimaliseren
  • Toekomende tijd II

    • ik zal geminimaliseerd hebben
    • jij zult geminimaliseerd hebben
    • hij/zij/het zal geminimaliseerd hebben
    • wij zullen geminimaliseerd hebben
    • jullie zullen geminimaliseerd hebben
    • zij zullen geminimaliseerd hebben
  • Conditionalis I

    • ik zou minimaliseren
    • jij zou minimaliseren
    • hij/zij/het zou minimaliseren
    • wij zouden minimaliseren
    • jullie zouden minimaliseren
    • zij zouden minimaliseren
  • Conditionalis II

    • ik zou hebben geminimaliseerd
    • jij zou hebben geminimaliseerd
    • hij/zij/het zou hebben geminimaliseerd
    • wij zouden hebben geminimaliseerd
    • jullie zouden hebben geminimaliseerd
    • zij zouden hebben geminimaliseerd
  • Imperatief

    • jij minimaliseer
    • jullie minimaliseert

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van minimaliseren