Vervoeging van misbruiken

Onbepaalde wijs (infinitief): misbruiken

  • Onvoltooid tegenwoordige tijd

    • ik misbruik
    • jij misbruikt
    • hij/zij/het misbruikt
    • wij misbruiken
    • jullie misbruiken
    • zij misbruiken
  • Onvoltooid verleden tijd

    • ik misbruikte
    • jij misbruikte
    • hij/zij/het misbruikte
    • wij misbruikten
    • jullie misbruikten
    • zij misbruikten
  • Voltooid tegenwoordige tijd

    • ik heb misbruikt
    • jij hebt misbruikt
    • hij/zij/het heeft misbruikt
    • wij hebben misbruikt
    • jullie hebben misbruikt
    • zij hebben misbruikt
  • Voltooid verleden tijd

    • ik had misbruikt
    • jij had misbruikt
    • hij/zij/het had misbruikt
    • wij hadden misbruikt
    • jullie hadden misbruikt
    • zij hadden misbruikt
  • Toekomende tijd I

    • ik zal misbruiken
    • jij zult misbruiken
    • hij/zij/het zal misbruiken
    • wij zullen misbruiken
    • jullie zullen misbruiken
    • zij zullen misbruiken
  • Toekomende tijd II

    • ik zal misbruikt hebben
    • jij zult misbruikt hebben
    • hij/zij/het zal misbruikt hebben
    • wij zullen misbruikt hebben
    • jullie zullen misbruikt hebben
    • zij zullen misbruikt hebben
  • Conditionalis I

    • ik zou misbruiken
    • jij zou misbruiken
    • hij/zij/het zou misbruiken
    • wij zouden misbruiken
    • jullie zouden misbruiken
    • zij zouden misbruiken
  • Conditionalis II

    • ik zou hebben misbruikt
    • jij zou hebben misbruikt
    • hij/zij/het zou hebben misbruikt
    • wij zouden hebben misbruikt
    • jullie zouden hebben misbruikt
    • zij zouden hebben misbruikt
  • Imperatief

    • jij misbruik
    • jullie misbruikt

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van misbruiken