Vervoeging van misgunnen
Onbepaalde wijs (infinitief): misgunnen
Nederlands
Duits
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik misgun
- jij misgunt
- hij/zij/het misgunt
- wij misgunnen
- jullie misgunnen
- zij misgunnen
Präsens Indikativ
- ich beneide
- du beneidest
- er/sie/es beneidet
- wir beneiden
- ihr beneidet
- sie beneiden
Onvoltooid verleden tijd
- ik misgunde
- jij misgunde
- hij/zij/het misgunde
- wij misgunden
- jullie misgunden
- zij misgunden
Präteritum Indikativ
- ich beneidete
- du beneidetest
- er/sie/es beneidete
- wir beneideten
- ihr beneidetet
- sie beneideten
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb misgund
- jij hebt misgund
- hij/zij/het heeft misgund
- wij hebben misgund
- jullie hebben misgund
- zij hebben misgund
Perfekt Indikativ
- ich habe beneidet
- du hast beneidet
- er/sie/es hat beneidet
- wir haben beneidet
- ihr habt beneidet
- sie haben beneidet
Voltooid verleden tijd
- ik had misgund
- jij had misgund
- hij/zij/het had misgund
- wij hadden misgund
- jullie hadden misgund
- zij hadden misgund
Plusquamperfekt Indikativ
- ich hatte beneidet
- du hattest beneidet
- er/sie/es hatte beneidet
- wir hatten beneidet
- ihr hattet beneidet
- sie hatten beneidet
Toekomende tijd I
- ik zal misgunnen
- jij zult misgunnen
- hij/zij/het zal misgunnen
- wij zullen misgunnen
- jullie zullen misgunnen
- zij zullen misgunnen
Futur I Indikativ
- ich werde beneiden
- du wirst beneiden
- er/sie/es wird beneiden
- wir werden beneiden
- ihr werdet beneiden
- sie werden beneiden
Toekomende tijd II
- ik zal misgund hebben
- jij zult misgund hebben
- hij/zij/het zal misgund hebben
- wij zullen misgund hebben
- jullie zullen misgund hebben
- zij zullen misgund hebben
Futur II Indikativ
- ich werde beneidet haben
- du wirst beneidet haben
- er/sie/es wird beneidet haben
- wir werden beneidet haben
- ihr werdet beneidet haben
- sie werden beneidet haben
Conditionalis I
- ik zou misgunnen
- jij zou misgunnen
- hij/zij/het zou misgunnen
- wij zouden misgunnen
- jullie zouden misgunnen
- zij zouden misgunnen
Futur I Konjunktiv II
- ich würde beneiden
- du würdest beneiden
- er/sie/es würde beneiden
- wir würden beneiden
- ihr würdet beneiden
- sie würden beneiden
Conditionalis II
- ik zou hebben misgund
- jij zou hebben misgund
- hij/zij/het zou hebben misgund
- wij zouden hebben misgund
- jullie zouden hebben misgund
- zij zouden hebben misgund
Futur II Konjunktiv II
- ich würde beneidet haben
- du würdest beneidet haben
- er/sie/es würde beneidet haben
- wir würden beneidet haben
- ihr würdet beneidet haben
- sie würden beneidet haben
Imperatief
- jij misgun
- jullie misgunt
Imperativ
- du beneide
- ihr beneidet