Vervoeging van misschieten
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik schiet mis
- jij schiet mis
- hij/zij/het schiet mis
- wij schieten mis
- jullie schieten mis
- zij schieten mis
Onvoltooid verleden tijd
- ik schoot mis
- jij schoot mis
- hij/zij/het schoot mis
- wij schoten mis
- jullie schoten mis
- zij schoten mis
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb misgeschoten
- jij hebt misgeschoten
- hij/zij/het heeft misgeschoten
- wij hebben misgeschoten
- jullie hebben misgeschoten
- zij hebben misgeschoten
Voltooid verleden tijd
- ik had misgeschoten
- jij had misgeschoten
- hij/zij/het had misgeschoten
- wij hadden misgeschoten
- jullie hadden misgeschoten
- zij hadden misgeschoten
Toekomende tijd I
- ik zal misschieten
- jij zult misschieten
- hij/zij/het zal misschieten
- wij zullen misschieten
- jullie zullen misschieten
- zij zullen misschieten
Toekomende tijd II
- ik zal misgeschoten hebben
- jij zult misgeschoten hebben
- hij/zij/het zal misgeschoten hebben
- wij zullen misgeschoten hebben
- jullie zullen misgeschoten hebben
- zij zullen misgeschoten hebben
Conditionalis I
- ik zou misschieten
- jij zou misschieten
- hij/zij/het zou misschieten
- wij zouden misschieten
- jullie zouden misschieten
- zij zouden misschieten
Conditionalis II
- ik zou hebben misgeschoten
- jij zou hebben misgeschoten
- hij/zij/het zou hebben misgeschoten
- wij zouden hebben misgeschoten
- jullie zouden hebben misgeschoten
- zij zouden hebben misgeschoten
Imperatief
- jij schiet mis
- jullie schiet mis