Vervoeging van mitigeren

  • Onvoltooid tegenwoordige tijd

    • ik mitigeer
    • jij mitigeert
    • hij/zij/het mitigeert
    • wij mitigeren
    • jullie mitigeren
    • zij mitigeren
  • Onvoltooid verleden tijd

    • ik mitigeerde
    • jij mitigeerde
    • hij/zij/het mitigeerde
    • wij mitigeerden
    • jullie mitigeerden
    • zij mitigeerden
  • Voltooid tegenwoordige tijd

    • ik heb gemitigeerd
    • jij hebt gemitigeerd
    • hij/zij/het heeft gemitigeerd
    • wij hebben gemitigeerd
    • jullie hebben gemitigeerd
    • zij hebben gemitigeerd
  • Voltooid verleden tijd

    • ik had gemitigeerd
    • jij had gemitigeerd
    • hij/zij/het had gemitigeerd
    • wij hadden gemitigeerd
    • jullie hadden gemitigeerd
    • zij hadden gemitigeerd
  • Toekomende tijd I

    • ik zal mitigeren
    • jij zult mitigeren
    • hij/zij/het zal mitigeren
    • wij zullen mitigeren
    • jullie zullen mitigeren
    • zij zullen mitigeren
  • Toekomende tijd II

    • ik zal gemitigeerd hebben
    • jij zult gemitigeerd hebben
    • hij/zij/het zal gemitigeerd hebben
    • wij zullen gemitigeerd hebben
    • jullie zullen gemitigeerd hebben
    • zij zullen gemitigeerd hebben
  • Conditionalis I

    • ik zou mitigeren
    • jij zou mitigeren
    • hij/zij/het zou mitigeren
    • wij zouden mitigeren
    • jullie zouden mitigeren
    • zij zouden mitigeren
  • Conditionalis II

    • ik zou hebben gemitigeerd
    • jij zou hebben gemitigeerd
    • hij/zij/het zou hebben gemitigeerd
    • wij zouden hebben gemitigeerd
    • jullie zouden hebben gemitigeerd
    • zij zouden hebben gemitigeerd
  • Imperatief

    • jij mitigeer
    • jullie mitigeert

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van mitigeren