Vervoeging van mogen

Nederlands

Frans

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik mag
  • jij mag
  • hij/zij/het mag
  • wij mogen
  • jullie mogen
  • zij mogen

Présent

  • j'aime
  • tu aimes
  • il/elle aime
  • nous aimons
  • vous aimez
  • ils/elles aiment

Onvoltooid verleden tijd

  • ik mocht
  • jij mocht
  • hij/zij/het mocht
  • wij mochten
  • jullie mochten
  • zij mochten

Indicatif imparfait

  • j'aimais
  • tu aimais
  • il/elle aimait
  • nous aimions
  • vous aimiez
  • ils/elles aimaient

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb gemogen
  • jij hebt gemogen
  • hij/zij/het heeft gemogen
  • wij hebben gemogen
  • jullie hebben gemogen
  • zij hebben gemogen

Indicatif passé composé

  • j'ai aimé
  • tu as aimé
  • il/elle a aimé
  • nous avons aimé
  • vous avez aimé
  • ils/elles ont aimé

Voltooid verleden tijd

  • ik had gemogen
  • jij had gemogen
  • hij/zij/het had gemogen
  • wij hadden gemogen
  • jullie hadden gemogen
  • zij hadden gemogen

Indicatif plus-que-parfait

  • j'avais aimé
  • tu avais aimé
  • il/elle avait aimé
  • nous avions aimé
  • vous aviez aimé
  • ils/elles avaient aimé

Toekomende tijd I

  • ik zal mogen
  • jij zult mogen
  • hij/zij/het zal mogen
  • wij zullen mogen
  • jullie zullen mogen
  • zij zullen mogen

Indicatif futur

  • j'aimerai
  • tu aimeras
  • il/elle aimera
  • nous aimerons
  • vous aimerez
  • ils/elles aimeront

Toekomende tijd II

  • ik zal gemogen hebben
  • jij zult gemogen hebben
  • hij/zij/het zal gemogen hebben
  • wij zullen gemogen hebben
  • jullie zullen gemogen hebben
  • zij zullen gemogen hebben

Indicatif futur antérieur

  • j'aurai aimé
  • tu auras aimé
  • il/elle aura aimé
  • nous aurons aimé
  • vous aurez aimé
  • ils/elles auront aimé

Conditionalis I

  • ik zou mogen
  • jij zou mogen
  • hij/zij/het zou mogen
  • wij zouden mogen
  • jullie zouden mogen
  • zij zouden mogen

Conditionnel présent

  • j'aimerais
  • tu aimerais
  • il/elle aimerait
  • nous aimerions
  • vous aimeriez
  • ils/elles aimeraient

Conditionalis II

  • ik zou hebben gemogen
  • jij zou hebben gemogen
  • hij/zij/het zou hebben gemogen
  • wij zouden hebben gemogen
  • jullie zouden hebben gemogen
  • zij zouden hebben gemogen

Conditionnel passé (1ère forme)

  • j'aurais aimé
  • tu aurais aimé
  • il/elle aurait aimé
  • nous aurions aimé
  • vous auriez aimé
  • ils/elles auraient aimé

Verwijzingen

Bekijk 2 definitie(s) van mogen