Vervoeging van mommen
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik mom
- jij momt
- hij/zij/het momt
- wij mommen
- jullie mommen
- zij mommen
Onvoltooid verleden tijd
- ik momde
- jij momde
- hij/zij/het momde
- wij momden
- jullie momden
- zij momden
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb gemomd
- jij hebt gemomd
- hij/zij/het heeft gemomd
- wij hebben gemomd
- jullie hebben gemomd
- zij hebben gemomd
Voltooid verleden tijd
- ik had gemomd
- jij had gemomd
- hij/zij/het had gemomd
- wij hadden gemomd
- jullie hadden gemomd
- zij hadden gemomd
Toekomende tijd I
- ik zal mommen
- jij zult mommen
- hij/zij/het zal mommen
- wij zullen mommen
- jullie zullen mommen
- zij zullen mommen
Toekomende tijd II
- ik zal gemomd hebben
- jij zult gemomd hebben
- hij/zij/het zal gemomd hebben
- wij zullen gemomd hebben
- jullie zullen gemomd hebben
- zij zullen gemomd hebben
Conditionalis I
- ik zou mommen
- jij zou mommen
- hij/zij/het zou mommen
- wij zouden mommen
- jullie zouden mommen
- zij zouden mommen
Conditionalis II
- ik zou hebben gemomd
- jij zou hebben gemomd
- hij/zij/het zou hebben gemomd
- wij zouden hebben gemomd
- jullie zouden hebben gemomd
- zij zouden hebben gemomd
Imperatief
- jij mom
- jullie momt