Vervoeging van mortificeren

Onbepaalde wijs (infinitief): mortificeren

  • Onvoltooid tegenwoordige tijd

    • ik mortificeer
    • jij mortificeert
    • hij/zij/het mortificeert
    • wij mortificeren
    • jullie mortificeren
    • zij mortificeren
  • Onvoltooid verleden tijd

    • ik mortificeerde
    • jij mortificeerde
    • hij/zij/het mortificeerde
    • wij mortificeerden
    • jullie mortificeerden
    • zij mortificeerden
  • Voltooid tegenwoordige tijd

    • ik heb gemortificeerd
    • jij hebt gemortificeerd
    • hij/zij/het heeft gemortificeerd
    • wij hebben gemortificeerd
    • jullie hebben gemortificeerd
    • zij hebben gemortificeerd
  • Voltooid verleden tijd

    • ik had gemortificeerd
    • jij had gemortificeerd
    • hij/zij/het had gemortificeerd
    • wij hadden gemortificeerd
    • jullie hadden gemortificeerd
    • zij hadden gemortificeerd
  • Toekomende tijd I

    • ik zal mortificeren
    • jij zult mortificeren
    • hij/zij/het zal mortificeren
    • wij zullen mortificeren
    • jullie zullen mortificeren
    • zij zullen mortificeren
  • Toekomende tijd II

    • ik zal gemortificeerd hebben
    • jij zult gemortificeerd hebben
    • hij/zij/het zal gemortificeerd hebben
    • wij zullen gemortificeerd hebben
    • jullie zullen gemortificeerd hebben
    • zij zullen gemortificeerd hebben
  • Conditionalis I

    • ik zou mortificeren
    • jij zou mortificeren
    • hij/zij/het zou mortificeren
    • wij zouden mortificeren
    • jullie zouden mortificeren
    • zij zouden mortificeren
  • Conditionalis II

    • ik zou hebben gemortificeerd
    • jij zou hebben gemortificeerd
    • hij/zij/het zou hebben gemortificeerd
    • wij zouden hebben gemortificeerd
    • jullie zouden hebben gemortificeerd
    • zij zouden hebben gemortificeerd
  • Imperatief

    • jij mortificeer
    • jullie mortificeert