Vervoeging van munten

  • Onvoltooid tegenwoordige tijd

    • ik munt
    • jij munt
    • hij/zij/het munt
    • wij munten
    • jullie munten
    • zij munten
  • Onvoltooid verleden tijd

    • ik muntte
    • jij muntte
    • hij/zij/het muntte
    • wij muntten
    • jullie muntten
    • zij muntten
  • Voltooid tegenwoordige tijd

    • ik heb gemunt
    • jij hebt gemunt
    • hij/zij/het heeft gemunt
    • wij hebben gemunt
    • jullie hebben gemunt
    • zij hebben gemunt
  • Voltooid verleden tijd

    • ik had gemunt
    • jij had gemunt
    • hij/zij/het had gemunt
    • wij hadden gemunt
    • jullie hadden gemunt
    • zij hadden gemunt
  • Toekomende tijd I

    • ik zal munten
    • jij zult munten
    • hij/zij/het zal munten
    • wij zullen munten
    • jullie zullen munten
    • zij zullen munten
  • Toekomende tijd II

    • ik zal gemunt hebben
    • jij zult gemunt hebben
    • hij/zij/het zal gemunt hebben
    • wij zullen gemunt hebben
    • jullie zullen gemunt hebben
    • zij zullen gemunt hebben
  • Conditionalis I

    • ik zou munten
    • jij zou munten
    • hij/zij/het zou munten
    • wij zouden munten
    • jullie zouden munten
    • zij zouden munten
  • Conditionalis II

    • ik zou hebben gemunt
    • jij zou hebben gemunt
    • hij/zij/het zou hebben gemunt
    • wij zouden hebben gemunt
    • jullie zouden hebben gemunt
    • zij zouden hebben gemunt
  • Imperatief

    • jij munt
    • jullie munt

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van munten