Vervoeging van nakaarten

  • Onvoltooid tegenwoordige tijd

    • ik kaart na
    • jij kaart na
    • hij/zij/het kaart na
    • wij kaarten na
    • jullie kaarten na
    • zij kaarten na
  • Onvoltooid verleden tijd

    • ik kaartte na
    • jij kaartte na
    • hij/zij/het kaartte na
    • wij kaartten na
    • jullie kaartten na
    • zij kaartten na
  • Voltooid tegenwoordige tijd

    • ik heb nagekaart
    • jij hebt nagekaart
    • hij/zij/het heeft nagekaart
    • wij hebben nagekaart
    • jullie hebben nagekaart
    • zij hebben nagekaart
  • Voltooid verleden tijd

    • ik had nagekaart
    • jij had nagekaart
    • hij/zij/het had nagekaart
    • wij hadden nagekaart
    • jullie hadden nagekaart
    • zij hadden nagekaart
  • Toekomende tijd I

    • ik zal nakaarten
    • jij zult nakaarten
    • hij/zij/het zal nakaarten
    • wij zullen nakaarten
    • jullie zullen nakaarten
    • zij zullen nakaarten
  • Toekomende tijd II

    • ik zal nagekaart hebben
    • jij zult nagekaart hebben
    • hij/zij/het zal nagekaart hebben
    • wij zullen nagekaart hebben
    • jullie zullen nagekaart hebben
    • zij zullen nagekaart hebben
  • Conditionalis I

    • ik zou nakaarten
    • jij zou nakaarten
    • hij/zij/het zou nakaarten
    • wij zouden nakaarten
    • jullie zouden nakaarten
    • zij zouden nakaarten
  • Conditionalis II

    • ik zou hebben nagekaart
    • jij zou hebben nagekaart
    • hij/zij/het zou hebben nagekaart
    • wij zouden hebben nagekaart
    • jullie zouden hebben nagekaart
    • zij zouden hebben nagekaart
  • Imperatief

    • jij kaart na
    • jullie kaart na

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van nakaarten