Vervoeging van nakijken

Nederlands

Frans

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik kijk na
  • jij kijkt na
  • hij/zij/het kijkt na
  • wij kijken na
  • jullie kijken na
  • zij kijken na

Présent

  • je surveille
  • tu surveilles
  • il/elle surveille
  • nous surveillons
  • vous surveillez
  • ils/elles surveillent

Onvoltooid verleden tijd

  • ik keek na
  • jij keek na
  • hij/zij/het keek na
  • wij keken na
  • jullie keken na
  • zij keken na

Indicatif imparfait

  • je surveillais
  • tu surveillais
  • il/elle surveillait
  • nous surveillions
  • vous surveilliez
  • ils/elles surveillaient

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb nagekeken
  • jij hebt nagekeken
  • hij/zij/het heeft nagekeken
  • wij hebben nagekeken
  • jullie hebben nagekeken
  • zij hebben nagekeken

Indicatif passé composé

  • j'ai surveillé
  • tu as surveillé
  • il/elle a surveillé
  • nous avons surveillé
  • vous avez surveillé
  • ils/elles ont surveillé

Voltooid verleden tijd

  • ik had nagekeken
  • jij had nagekeken
  • hij/zij/het had nagekeken
  • wij hadden nagekeken
  • jullie hadden nagekeken
  • zij hadden nagekeken

Indicatif plus-que-parfait

  • j'avais surveillé
  • tu avais surveillé
  • il/elle avait surveillé
  • nous avions surveillé
  • vous aviez surveillé
  • ils/elles avaient surveillé

Toekomende tijd I

  • ik zal nakijken
  • jij zult nakijken
  • hij/zij/het zal nakijken
  • wij zullen nakijken
  • jullie zullen nakijken
  • zij zullen nakijken

Indicatif futur

  • je surveillerai
  • tu surveilleras
  • il/elle surveillera
  • nous surveillerons
  • vous surveillerez
  • ils/elles surveilleront

Toekomende tijd II

  • ik zal nagekeken hebben
  • jij zult nagekeken hebben
  • hij/zij/het zal nagekeken hebben
  • wij zullen nagekeken hebben
  • jullie zullen nagekeken hebben
  • zij zullen nagekeken hebben

Indicatif futur antérieur

  • j'aurai surveillé
  • tu auras surveillé
  • il/elle aura surveillé
  • nous aurons surveillé
  • vous aurez surveillé
  • ils/elles auront surveillé

Conditionalis I

  • ik zou nakijken
  • jij zou nakijken
  • hij/zij/het zou nakijken
  • wij zouden nakijken
  • jullie zouden nakijken
  • zij zouden nakijken

Conditionnel présent

  • je surveillerais
  • tu surveillerais
  • il/elle surveillerait
  • nous surveillerions
  • vous surveilleriez
  • ils/elles surveilleraient

Conditionalis II

  • ik zou hebben nagekeken
  • jij zou hebben nagekeken
  • hij/zij/het zou hebben nagekeken
  • wij zouden hebben nagekeken
  • jullie zouden hebben nagekeken
  • zij zouden hebben nagekeken

Conditionnel passé (1ère forme)

  • j'aurais surveillé
  • tu aurais surveillé
  • il/elle aurait surveillé
  • nous aurions surveillé
  • vous auriez surveillé
  • ils/elles auraient surveillé

Imperatief

  • jij kijk na
  • jullie kijkt na

Impératif

  • tu surveille
  • vous surveillez

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van nakijken