Vervoeging van namaken

Vertaling: copiar

Nederlands

Spaans

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik maak na
  • jij maakt na
  • hij/zij/het maakt na
  • wij maken na
  • jullie maken na
  • zij maken na

Indicativo presente

  • yo copio
  • copias
  • él/ella copia
  • nosotros copiamos
  • vosotros copiáis
  • ellos/ellas copian

Onvoltooid verleden tijd

  • ik maakte na
  • jij maakte na
  • hij/zij/het maakte na
  • wij maakten na
  • jullie maakten na
  • zij maakten na

Indefinido

  • yo copié
  • copiaste
  • él/ella copió
  • nosotros copiamos
  • vosotros copiasteis
  • ellos/ellas copiaron

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb nagemaakt
  • jij hebt nagemaakt
  • hij/zij/het heeft nagemaakt
  • wij hebben nagemaakt
  • jullie hebben nagemaakt
  • zij hebben nagemaakt

Pretérito perfecto compuesto

  • yo he copiado
  • has copiado
  • él/ella ha copiado
  • nosotros hemos copiado
  • vosotros habéis copiado
  • ellos/ellas han copiado

Voltooid verleden tijd

  • ik had nagemaakt
  • jij had nagemaakt
  • hij/zij/het had nagemaakt
  • wij hadden nagemaakt
  • jullie hadden nagemaakt
  • zij hadden nagemaakt

Pluscuamperfecto

  • yo había copiado
  • habías copiado
  • él/ella había copiado
  • nosotros habíamos copiado
  • vosotros habíais copiado
  • ellos/ellas habían copiado

Toekomende tijd I

  • ik zal namaken
  • jij zult namaken
  • hij/zij/het zal namaken
  • wij zullen namaken
  • jullie zullen namaken
  • zij zullen namaken

Futuro I

  • yo copiaré
  • copiarás
  • él/ella copiará
  • nosotros copiaremos
  • vosotros copiaréis
  • ellos/ellas copiarán

Toekomende tijd II

  • ik zal nagemaakt hebben
  • jij zult nagemaakt hebben
  • hij/zij/het zal nagemaakt hebben
  • wij zullen nagemaakt hebben
  • jullie zullen nagemaakt hebben
  • zij zullen nagemaakt hebben

Futuro perfecto

  • yo habré copiado
  • habrás copiado
  • él/ella habrá copiado
  • nosotros habremos copiado
  • vosotros habréis copiado
  • ellos/ellas habrán copiado

Conditionalis I

  • ik zou namaken
  • jij zou namaken
  • hij/zij/het zou namaken
  • wij zouden namaken
  • jullie zouden namaken
  • zij zouden namaken

Condicional

  • yo copiaría
  • copiarías
  • él/ella copiaría
  • nosotros copiaríamos
  • vosotros copiaríais
  • ellos/ellas copiarían

Conditionalis II

  • ik zou hebben nagemaakt
  • jij zou hebben nagemaakt
  • hij/zij/het zou hebben nagemaakt
  • wij zouden hebben nagemaakt
  • jullie zouden hebben nagemaakt
  • zij zouden hebben nagemaakt

Condicional perfecto

  • yo habría copiado
  • habrías copiado
  • él/ella habría copiado
  • nosotros habríamos copiado
  • vosotros habríais copiado
  • ellos/ellas habrían copiado

Imperatief

  • jij maak na
  • jullie maakt na

Imperativo presente

  • copia
  • vosotros copiad