Vervoeging van napeinzen
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik peins na
- jij peinst na
- hij/zij/het peinst na
- wij peinzen na
- jullie peinzen na
- zij peinzen na
Onvoltooid verleden tijd
- ik peinsde na
- jij peinsde na
- hij/zij/het peinsde na
- wij peinsden na
- jullie peinsden na
- zij peinsden na
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb nagepeinsd
- jij hebt nagepeinsd
- hij/zij/het heeft nagepeinsd
- wij hebben nagepeinsd
- jullie hebben nagepeinsd
- zij hebben nagepeinsd
Voltooid verleden tijd
- ik had nagepeinsd
- jij had nagepeinsd
- hij/zij/het had nagepeinsd
- wij hadden nagepeinsd
- jullie hadden nagepeinsd
- zij hadden nagepeinsd
Toekomende tijd I
- ik zal napeinzen
- jij zult napeinzen
- hij/zij/het zal napeinzen
- wij zullen napeinzen
- jullie zullen napeinzen
- zij zullen napeinzen
Toekomende tijd II
- ik zal nagepeinsd hebben
- jij zult nagepeinsd hebben
- hij/zij/het zal nagepeinsd hebben
- wij zullen nagepeinsd hebben
- jullie zullen nagepeinsd hebben
- zij zullen nagepeinsd hebben
Conditionalis I
- ik zou napeinzen
- jij zou napeinzen
- hij/zij/het zou napeinzen
- wij zouden napeinzen
- jullie zouden napeinzen
- zij zouden napeinzen
Conditionalis II
- ik zou hebben nagepeinsd
- jij zou hebben nagepeinsd
- hij/zij/het zou hebben nagepeinsd
- wij zouden hebben nagepeinsd
- jullie zouden hebben nagepeinsd
- zij zouden hebben nagepeinsd
Imperatief
- jij peins na
- jullie peinst na