Vervoeging van natrillen
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- hij/zij/het trilt na
- zij trillen na
Onvoltooid verleden tijd
- hij/zij/het trilde na
- zij trilden na
Voltooid tegenwoordige tijd
- hij/zij/het heeft nagetrild
- zij hebben nagetrild
Voltooid verleden tijd
- hij/zij/het had nagetrild
- zij hadden nagetrild
Toekomende tijd I
- hij/zij/het zal natrillen
- zij zult natrillen
Toekomende tijd II
- hij/zij/het zal nagetrild hebben
- zij zult nagetrild hebben
Conditionalis I
- hij/zij/het zal natrillen
- zij zullen natrillen
Conditionalis II
- hij/zij/het zal hebben nagetrild
- zij zullen hebben nagetrild