Vervoeging van neerplenzen
Onbepaalde wijs (infinitief): neerplenzen
Nederlands
Engels
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- hij/zij/het plenst neer
- zij plenzen neer
Present
- he/she/it downs
- they down
Onvoltooid verleden tijd
- hij/zij/het plensde neer
- zij plensden neer
Simple past
- he/she/it downed
- they downed
Voltooid tegenwoordige tijd
- hij/zij/het is neergeplensd
- zij zijn neergeplensd
Present perfect
- he/she/it has downed
- they have downed
Voltooid verleden tijd
- hij/zij/het was neergeplensd
- zij waren neergeplensd
Past perfect
- he/she/it had downed
- they had downed
Toekomende tijd I
- hij/zij/het zal neerplenzen
- zij zult neerplenzen
Future
- he/she/it will down
- they will down
Toekomende tijd II
- hij/zij/het zal neergeplensd zijn
- zij zult neergeplensd zijn
Future perfect
- he/she/it will have downed
- they will have downed
Conditionalis I
- hij/zij/het zal neerplenzen
- zij zullen neerplenzen
Conditional present
- he/she/it would down
- they would down
Conditionalis II
- hij/zij/het zal zijn neergeplensd
- zij zullen zijn neergeplensd
Conditional perfect
- he/she/it would have downed
- they would have downed