Vervoeging van neerschrijven
Onbepaalde wijs (infinitief): neerschrijven
Nederlands
Italiaans
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik schrijf neer
- jij schrijft neer
- hij/zij/het schrijft neer
- wij schrijven neer
- jullie schrijven neer
- zij schrijven neer
Presente
- io scrivo
- tu scrivi
- lui/lei/Lei scrive
- noi scriviamo
- voi/Voi scrivete
- loro/Loro scrivono
Onvoltooid verleden tijd
- ik schreef neer
- jij schreef neer
- hij/zij/het schreef neer
- wij schreven neer
- jullie schreven neer
- zij schreven neer
Imperfetto
- io scrivevo
- tu scrivevi
- lui/lei/Lei scriveva
- noi scrivevamo
- voi/Voi scrivevate
- loro/Loro scrivevano
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb neergeschreven
- jij hebt neergeschreven
- hij/zij/het heeft neergeschreven
- wij hebben neergeschreven
- jullie hebben neergeschreven
- zij hebben neergeschreven
Passato prossimo
- io ho scritto
- tu hai scritto
- lui/lei/Lei ha scritto
- noi abbiamo scritto
- voi/Voi avete scritto
- loro/Loro hanno scritto
Voltooid verleden tijd
- ik had neergeschreven
- jij had neergeschreven
- hij/zij/het had neergeschreven
- wij hadden neergeschreven
- jullie hadden neergeschreven
- zij hadden neergeschreven
Trapassato prossimo
- io avevo scritto
- tu avevi scritto
- lui/lei/Lei aveva scritto
- noi avevamo scritto
- voi/Voi avevate scritto
- loro/Loro avevano scritto
Toekomende tijd I
- ik zal neerschrijven
- jij zult neerschrijven
- hij/zij/het zal neerschrijven
- wij zullen neerschrijven
- jullie zullen neerschrijven
- zij zullen neerschrijven
Futuro semplice
- io scriverò
- tu scriverai
- lui/lei/Lei scriverà
- noi scriveremo
- voi/Voi scriverete
- loro/Loro scriveranno
Toekomende tijd II
- ik zal neergeschreven hebben
- jij zult neergeschreven hebben
- hij/zij/het zal neergeschreven hebben
- wij zullen neergeschreven hebben
- jullie zullen neergeschreven hebben
- zij zullen neergeschreven hebben
Futuro anteriore
- io avrò scritto
- tu avrai scritto
- lui/lei/Lei avrà scritto
- noi avremo scritto
- voi/Voi avrete scritto
- loro/Loro avranno scritto
Conditionalis I
- ik zou neerschrijven
- jij zou neerschrijven
- hij/zij/het zou neerschrijven
- wij zouden neerschrijven
- jullie zouden neerschrijven
- zij zouden neerschrijven
Condizionale presente
- io scriverei
- tu scriveresti
- lui/lei/Lei scriverebbe
- noi scriveremmo
- voi/Voi scrivereste
- loro/Loro scriverebbero
Conditionalis II
- ik zou hebben neergeschreven
- jij zou hebben neergeschreven
- hij/zij/het zou hebben neergeschreven
- wij zouden hebben neergeschreven
- jullie zouden hebben neergeschreven
- zij zouden hebben neergeschreven
Condizionale passato
- io avrei scritto
- tu avresti scritto
- lui/lei/Lei avrebbe scritto
- noi avremmo scritto
- voi/Voi avreste scritto
- loro/Loro avrebbero scritto
Imperatief
- jij schrijf neer
- jullie schrijft neer
Imperativo
- tu scrivi
- voi/Voi scrivete