Vervoeging van nesten
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik nest
- jij nest
- hij/zij/het nest
- wij nesten
- jullie nesten
- zij nesten
Onvoltooid verleden tijd
- ik nestte
- jij nestte
- hij/zij/het nestte
- wij nestten
- jullie nestten
- zij nestten
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb genest
- jij hebt genest
- hij/zij/het heeft genest
- wij hebben genest
- jullie hebben genest
- zij hebben genest
Voltooid verleden tijd
- ik had genest
- jij had genest
- hij/zij/het had genest
- wij hadden genest
- jullie hadden genest
- zij hadden genest
Toekomende tijd I
- ik zal nesten
- jij zult nesten
- hij/zij/het zal nesten
- wij zullen nesten
- jullie zullen nesten
- zij zullen nesten
Toekomende tijd II
- ik zal genest hebben
- jij zult genest hebben
- hij/zij/het zal genest hebben
- wij zullen genest hebben
- jullie zullen genest hebben
- zij zullen genest hebben
Conditionalis I
- ik zou nesten
- jij zou nesten
- hij/zij/het zou nesten
- wij zouden nesten
- jullie zouden nesten
- zij zouden nesten
Conditionalis II
- ik zou hebben genest
- jij zou hebben genest
- hij/zij/het zou hebben genest
- wij zouden hebben genest
- jullie zouden hebben genest
- zij zouden hebben genest
Imperatief
- jij nest
- jullie nest