Vervoeging van notuleren
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik notuleer
- jij notuleert
- hij/zij/het notuleert
- wij notuleren
- jullie notuleren
- zij notuleren
Onvoltooid verleden tijd
- ik notuleerde
- jij notuleerde
- hij/zij/het notuleerde
- wij notuleerden
- jullie notuleerden
- zij notuleerden
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb genotuleerd
- jij hebt genotuleerd
- hij/zij/het heeft genotuleerd
- wij hebben genotuleerd
- jullie hebben genotuleerd
- zij hebben genotuleerd
Voltooid verleden tijd
- ik had genotuleerd
- jij had genotuleerd
- hij/zij/het had genotuleerd
- wij hadden genotuleerd
- jullie hadden genotuleerd
- zij hadden genotuleerd
Toekomende tijd I
- ik zal notuleren
- jij zult notuleren
- hij/zij/het zal notuleren
- wij zullen notuleren
- jullie zullen notuleren
- zij zullen notuleren
Toekomende tijd II
- ik zal genotuleerd hebben
- jij zult genotuleerd hebben
- hij/zij/het zal genotuleerd hebben
- wij zullen genotuleerd hebben
- jullie zullen genotuleerd hebben
- zij zullen genotuleerd hebben
Conditionalis I
- ik zou notuleren
- jij zou notuleren
- hij/zij/het zou notuleren
- wij zouden notuleren
- jullie zouden notuleren
- zij zouden notuleren
Conditionalis II
- ik zou hebben genotuleerd
- jij zou hebben genotuleerd
- hij/zij/het zou hebben genotuleerd
- wij zouden hebben genotuleerd
- jullie zouden hebben genotuleerd
- zij zouden hebben genotuleerd
Imperatief
- jij notuleer
- jullie notuleert