Vervoeging van nummeren

  • Onvoltooid tegenwoordige tijd

    • ik nummer
    • jij nummert
    • hij/zij/het nummert
    • wij nummeren
    • jullie nummeren
    • zij nummeren
  • Onvoltooid verleden tijd

    • ik nummerde
    • jij nummerde
    • hij/zij/het nummerde
    • wij nummerden
    • jullie nummerden
    • zij nummerden
  • Voltooid tegenwoordige tijd

    • ik heb genummerd
    • jij hebt genummerd
    • hij/zij/het heeft genummerd
    • wij hebben genummerd
    • jullie hebben genummerd
    • zij hebben genummerd
  • Voltooid verleden tijd

    • ik had genummerd
    • jij had genummerd
    • hij/zij/het had genummerd
    • wij hadden genummerd
    • jullie hadden genummerd
    • zij hadden genummerd
  • Toekomende tijd I

    • ik zal nummeren
    • jij zult nummeren
    • hij/zij/het zal nummeren
    • wij zullen nummeren
    • jullie zullen nummeren
    • zij zullen nummeren
  • Toekomende tijd II

    • ik zal genummerd hebben
    • jij zult genummerd hebben
    • hij/zij/het zal genummerd hebben
    • wij zullen genummerd hebben
    • jullie zullen genummerd hebben
    • zij zullen genummerd hebben
  • Conditionalis I

    • ik zou nummeren
    • jij zou nummeren
    • hij/zij/het zou nummeren
    • wij zouden nummeren
    • jullie zouden nummeren
    • zij zouden nummeren
  • Conditionalis II

    • ik zou hebben genummerd
    • jij zou hebben genummerd
    • hij/zij/het zou hebben genummerd
    • wij zouden hebben genummerd
    • jullie zouden hebben genummerd
    • zij zouden hebben genummerd
  • Imperatief

    • jij nummer
    • jullie nummert

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van nummeren